ECLI:NL:RBDHA:2023:19894

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
15 december 2023
Zaaknummer
NL23.1596
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Colombiaanse eiser na ontvoering en deelname aan demonstraties

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Colombiaanse nationaliteit, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 27 december 2021 een aanvraag ingediend, die op 22 december 2022 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als ongegrond is afgewezen. Eiser stelt dat hij is gevlucht uit Colombia na deelname aan een demonstratie in Cali, waar hij samen met een collega is ontvoerd. Na zijn terugkeer in Bogota ontving hij een dreigbrief, wat hem deed besluiten te vluchten.

De rechtbank heeft het beroep op 1 juni 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. Eiser betwist de afwijzing van zijn asielaanvraag en stelt dat verweerder ten onrechte zijn verklaringen over de ontvoering niet geloofwaardig acht. De rechtbank oordeelt dat verweerder de afwijzing terecht heeft gemotiveerd. Eiser heeft tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de duur van de ontvoering en de omstandigheden eromheen, wat afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn relaas.

De rechtbank concludeert dat verweerder het juiste referentiekader heeft toegepast en voldoende heeft gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser over de problemen als gevolg van zijn deelname aan demonstraties niet geloofwaardig zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de aanvraag af, zonder vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.1596
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser, (gemachtigde: mr. G.J. Dijkman),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. C. Ohrtmann).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft de Colombiaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1985. Hij heeft op 27 december 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 22 december 2022 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
2. Eiser heeft tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
3. De rechtbank heeft het beroep op 1 juni 2023 samen met de zaak NL23.1595 op zitting behandeld. op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de heer [A] , de gemachtigde van eiser, die ook de gemachtigde is van de heer [A] , de gemachtigde van verweerder en A. van den Berg als tolk.

Het asielrelaas

4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser stelt dat hij is gevlucht uit Colombia, omdat hij na deelname aan een demonstratie in Cali samen met een collega is ontvoerd. Eiser vermoedt dat hij is ontvoerd door de politie vanwege zijn deelname aan de demonstratie. Nadat eiser is teruggekeerd naar zijn woonplaats, Bogota, hebben hij en zijn collega een dreigbrief ontvangen. Deze dreigbrief was voor eiser aanleiding om te vluchten uit Colombia.

Het bestreden besluit

5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
6. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
7. Deelname aan demonstraties;
8. Problemen als gevolg van de deelname aan demonstraties.
Verweerder vindt eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Ook gelooft verweerder dat eiser wel eens heeft deelgenomen aan een demonstratie. Uit de verklaringen van eiser volgt echter dat hij bij deze protesten maar een geringe rol heeft gespeeld.
Verweerder gelooft daarom niet dat eiser problemen heeft ondervonden door zijn deelname aan de demonstraties. Verweerder ziet geen reden om eiser aan te merken als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag en vindt het niet aannemelijk dat eiser bij terugkeer risico loopt op ernstige schade. Verweerder wijst de asielaanvraag daarom af als ongegrond1.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank oordeelt dat verweerder eisers asielaanvraag mocht afwijzen als ongegrond. In het vervolg van deze uitspraak legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt. Hierbij bespreekt de rechtbank wat eiser tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd.
Heeft verweerder het juiste referentiekader toegepast?
7. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte stelt dat hij niet geloofwaardig heeft verklaard over de ontvoering. Gelet op de stress en het trauma die deze gebeurtenis bij eiser teweeg heeft gebracht, kon van eiser niet verwacht worden dat hij meer concreet en in detail verklaarde. Eiser vindt dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd en geconcretiseerd waarom er meer van zijn verklaringen verwacht mocht worden. Dit is enkel gebaseerd op aannames van verweerder. Verweerder hanteert volgens eiser bij de beoordeling van het relaas van eiser een onvoldoende duidelijk referentiekader, doordat verweerder niet concreet maakt wat, uitgaande van de juistheid van het relaas, van zijn verklaringen verwacht mocht worden.
8. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat het in beginsel aan eiser is om zijn asielrelaas aannemelijk te maken, waarbij verweerder wel invulling moet geven aan de op hem rustende samenwerkingsplicht. De rechtbank overweegt verder dat verweerder bij de beoordeling van het asielrelaas rekening moet houden met de persoon van eiser en zijn referentiekader. Dit is tussen partijen niet in geschil. De rechtbank stelt vast dat de beroepsgrond van eiser echter een stuk verder gaat. Deze houdt in feite in dat verweerder in elke zaak uitgaande van de juistheid van het verhaal een individueel referentiekader moet scheppen over wat precies van iemands verklaringen verwacht mag worden. In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 april 20232 - waar eiser ter zitting naar verwees – ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor dit standpunt. Ook verder ziet de rechtbank geen reden om van het door eiser (voor)gestelde toetsingskader uit te gaan.
1. Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw.
9. De rechtbank oordeelt dat verweerder bij de beoordeling van het asielrelaas van eiser het juiste kader heeft toegepast. Zoals verweerder heeft toegelicht wordt niet van eiser verwacht dat hij in detail over de ontvoering kan verklaren, maar wel dat hij op hoofdlijnen hierover kan verklaren. Uit het rapport van Medifirst volgt dat er geen relevante beperkingen zijn om eiser te horen. Hieruit blijkt dus niet dat er bij eiser sprake is van een zodanig trauma dat hij niet over zijn asielrelaas kan worden gehoord. Eiser heeft ook bij het gehoor niet aangegeven dat hij niet in staat was om te verklaren. Onder deze omstandigheden had het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van eiser gelegen om nader te onderbouwen dat hij desondanks door zijn trauma toch niet in staat was om in meer detail over zijn asielrelaas te verklaren.
Heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom hij de verklaringen over de problemen als gevolg van de demonstraties niet geloofwaardig vindt?
10. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte tegenwerpt dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over de ontvoering. De tegenstrijdigheden die verweerder tegenwerpt zijn niet overtuigend en gaan over kleine tijdsverschillen.3 Deze tegenwerpingen laten een vooringenomen houding bij verweerder zien. Ook stelt eiser dat zijn verklaringen en die van zijn collega op relevante onderdelen en hoofdlijnen overeenkomen, waardoor verweerder deze tegenstrijdigheden niet meer kan tegenwerpen. Eiser vindt dat verweerder zich te veel op de tegenstrijdigheden heeft gefocust en onvoldoende zijn relaas als geheel heeft beoordeeld. Eiser stelt dat verweerder gelet op zijn verklaringen in combinatie met de externe geloofwaardigheidsindicatoren onvoldoende heeft gemotiveerd dat zijn relaas in ieder geval wat betreft de ontvoering ongeloofwaardig is. Hierbij wijst eiser erop dat zijn relaas overeenstemt met de over Colombia bekende landeninformatie. Ook heeft eiser een aangifte en foto’s overgelegd die zijn relaas op dit punt ondersteunen.
11. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom hij eisers verklaringen over de ontvoering en de daarop volgende bedreigingen niet geloofwaardig vindt. Verweerder werpt hierbij niet ten onrechte tegen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de duur van de ontvoering. Eiser verklaart eerst dat de ontvoering drie of vier uur heeft geduurd. Vervolgens verklaart eiser dat hij in de avond is ontvoerd en hij vroeg in de ochtend rond vijf of zes uur weer is vrijgelaten. Daarna verklaart eiser dat de ontvoering acht uur heeft geduurd. Dit zijn naar het oordeel van de rechtbank, anders dan eiser stelt, sterk van elkaar afwijkende verklaringen die op de kern van zijn asielrelaas zien. Daar komt bij dat de verklaringen van eiser over de duur van de ontvoering ook weer afwijken van de verklaringen van zijn collega, die tegelijkertijd met eiser ontvoerd zou zijn. Eiser heeft verklaard dat ze in de ochtend werden vrijgelaten, terwijl zijn collega heeft verklaard dat dit in de nacht gebeurde. Ook heeft eiser tegenstrijdig verklaard over of hij al dan niet is flauwgevallen. Eiser verklaart eerst dat hij kort na de vrijlating is flauwgevallen. Vervolgens stelt eiser dat hij nooit is flauwgevallen. Als verweerder eiser met deze tegenstrijdigheid confronteert legt eiser uit dat dit misschien komt doordat hij op het moment dat hij de auto werd ingesleurd dacht dat hij zou flauwvallen. Deze uitleg wijkt weer af van de eerdere verklaring dat hij flauwviel bij de vrijlating. Deze tegenstrijdigheden doen afbreuk aan de geloofwaardigheid van eisers verklaringen over de ontvoering.
12. Naast deze tegenstrijdigheden mocht verweerder ook tegenwerpen dat eiser vage en summiere verklaringen heeft afgelegd over de ontvoering en de latere bedreigingen.
3 Eiser verwijst naar ECLI:NL:RVS:2022:2511.
Hierbij mocht verweerder het bevreemdend vinden dat eiser zeer weinig kon vertellen over wat er gedurende de vele uren die hij met zijn ontvoerders in de auto heeft doorgebracht, is gebeurd. Eiser heeft enkel summier verklaard over wat zijn ontvoerders hem hebben gevraagd en ook over het verdere verloop van de avond verklaart eiser enkel in algemene zin. Daarnaast verklaart eiser vaag over wie zijn ontvoerders waren en hoe eiser erachter kwam dat ze (volgens hem waarschijnlijk) van de politie waren. Hierbij is het opmerkelijk dat als de ontvoerders inderdaad van de politie waren, eiser zonder problemen versneld een nieuw paspoort kon aanvragen en legaal en probleemloos het land kon uitreizen. Ook heeft eiser weinig concreet verklaard over de redenen waarom hij is ontvoerd en nog steeds in de negatieve belangstelling zou staan. Verweerder werpt niet ten onrechte tegen dat uit de verklaringen van eiser enerzijds lijkt te volgen dat het gaat om een willekeurige aanval en aan de andere kant dat de politie het specifiek op eiser en zijn collega heeft voorzien.
13. Verder mocht verweerder er belang aan hechten dat eiser weinig kan vertellen over wat er in de dreigbrief staat, terwijl dit voor hem de aanleiding was om uit Colombia te vluchten. De collega van eiser heeft tijdens het nader gehoor een foto van de betreffende
dreigbrief laten zien, die ter plekke door de tolk is vertaald. Verweerder mocht er belang aan hechten dat de verklaringen van eiser over de brief niet overeenkomen met wat daar daadwerkelijk in staat. Eiser verklaart namelijk dat in de brief staat dat zijn belagers zullen wachten met hem doden tot een moment waarop hij de weg kwijt is. Uit de foto blijkt echter dat erin staat dat eiser en zijn collega 48 uur hebben en dat zij weten wat er anders gaat gebeuren. Ook kan eiser niet uitleggen waarom hij vermoedt dat er een verband bestaat tussen de dreigbrief en de ontvoering. Er zitten meer dan twee maanden tussen de
ontvoering en de ontvangst van de dreigbrief. De dreigbrief is niet ondertekend en eiser weet niet wie de dreigbrief heeft gebracht.
14. Anders dan eiser aanvoert volgt de rechtbank niet dat verweerder de verklaringen van eiser onvoldoende in samenhang heeft bekeken en hierbij de externe geloofwaardigheidsindicatoren niet heeft betrokken. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat de omstandigheid dat uit de landeninformatie blijkt dat er in Cali ontvoeringen plaatsvinden niet maakt dat het relaas van eiser geloofwaardig is. Hieruit volgt immers niet dat dit eiser ook is overkomen. Ook laat dit onverlet dat eiser aan de hand van zijn verklaringen zijn relaas aannemelijk dient te maken. Anders dan eiser aanvoert, hoefde ook de aangifte niet tot een andere conclusie te leiden. Eiser heeft pas in Nederland aangifte gedaan en dit is enkel een weergave van eisers eigen verklaringen, die verweerder reeds heeft beoordeeld. Ook heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat de foto’s eisers
relaas niet ondersteunen. De foto’s zijn niet gedateerd en uit de foto’s kan verweerder niet
herleiden waar het vermeende letsel op de foto door is veroorzaakt.

Conclusie en gevolgen

15. Gelet op het voorgaande heeft verweerder voldoende deugdelijk gemotiveerd dat eisers verklaringen over de problemen die hij heeft ondervonden door zijn deelname aan de demonstraties niet geloofwaardig zijn. Eiser heeft geen gronden aangevoerd die zien op de zwaarwegendheidsbeoordeling van de geloofwaardig geachte relevante elementen van zijn asielrelaas.
16. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr.
R.G.A. Beijen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
06 juli 2023

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.