ECLI:NL:RBDHA:2023:19899
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Niet tijdig beslissen over aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis
In deze zaak heeft eiser, [naam 1], beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis aan [naam 2]. De rechtbank, zittingsplaats Middelburg, heeft op 11 december 2023 uitspraak gedaan. Eiser had zijn aanvraag op 17 november 2022 ingediend, en de staatssecretaris had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 een beslistermijn van 90 dagen, die met drie maanden was verlengd. Dit betekende dat er uiterlijk op 15 mei 2023 een besluit genomen had moeten worden. Aangezien dit niet is gebeurd, heeft eiser de staatssecretaris op 22 mei 2023 in gebreke gesteld en op 7 september 2023 beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep tijdig is ingediend en kennelijk gegrond is.
De rechtbank heeft overwogen dat, nu de staatssecretaris niet tijdig heeft beslist, zij op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van twee weken kan opleggen voor het nemen van een besluit. In dit geval is er echter sprake van een bijzonder geval, aangezien het gaat om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning. De rechtbank heeft daarom besloten om een langere termijn van twintig weken op te leggen voor het nemen van een besluit. Tevens is bepaald dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100 per dag verbeurt voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
Daarnaast heeft de rechtbank de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50, en het door eiser betaalde griffierecht van € 184 moet worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.