ECLI:NL:RBDHA:2023:19932

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
15 december 2023
Zaaknummer
NL23.37368
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 12 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel, opgelegd op 2 juli 2023, is eerder getoetst in eerdere uitspraken van 18 juli 2023 en 6 oktober 2023. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 5 december 2023 gesloten en besloten dat de zaak niet op zitting wordt behandeld. De rechtbank onderzoekt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is, aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is, en dat het voortduren van de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is. Eiser had aangevoerd dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld, onderbouwd door de voortgangsrapportage en de gevoerde gesprekken. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring en concludeert dat de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.37368

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Ruijs),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 2 juli 2023.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 18 juli 2023. [1] Op het eerste vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 6 oktober 2023. [2]
1.2.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 5 december 2023 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het voortduren van de maatregel van bewaring was niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
5. Uit de uitspraak van 6 oktober 2023 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 29 september 2023) van de maatregel rechtmatig was.
Heeft de staatssecretaris voldoende voortvarend gehandeld?
6. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Eiser betoogt dat de staatssecretaris, zonder gegronde reden, onvoldoende uitzettingshandelingen heeft verricht. ook merkt eiser op dat het verslag van het verstrekgesprek van 12 oktober 2023 mist in het digitale dossier. Eiser gaat er daarom vanuit dat dat dit gesprek niet heeft plaatsgevonden. Verder stelt eiser dat in zijn geval meer dan gebruikelijke voortvarendheid is vereist aangezien hij over een geldige verblijfsvergunning van een andere lidstaat beschikt.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld. De rechtbank stelt vast dat uit de voortgangsrapportage van 28 november 2023 volgt dat de staatssecretaris op 12 oktober 2023 en 14 november 2023 vertrekgesprekken heeft gevoerd met eiser. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat een vertrekgesprek is aan te merken als een handeling van directe betekenis voor de overdracht. [3] Zoals eiser terecht opmerkt is het verslag van het vertrekgesprek van 12 oktober 2023 niet opgenomen in het dossier. Dit is slordig maar onvoldoende om te stellen dat er onvoldoende voortvarend is gehandeld. In de voortgangsrapportage wordt vermeld dat eiser tijdens dat gesprek geen omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan de bewaring niet langer kan voortduren. De rechtbank ziet geen reden om eraan te twijfelen dat op die datum een vertrekgesprek is gehouden met de inhoud zoals weergegeven in het voortgangsverslag. Verder is, zoals eiser zelf ook stelt, op 6 juli 2023 een laissez-passer aanvraag ingediend bij de Marokkaanse autoriteiten. Hierop is gerappelleerd op 12 oktober 2023, 2 november 2023 en 22 november 2023. Ook heeft de staatssecretaris de zaak van eiser rechtstreeks onder de aandacht gebracht bij de Marokkaanse autoriteiten op 20 oktober 2023 en 17 november 2023. De Marokkaanse ambassade heeft aangegeven dat deze zaak nog steeds in onderzoek is. Dat de staatssecretaris heeft stilgezeten, volgt de rechtbank gezien bovenstaande niet. De staatssecretaris is daarom niet gehouden om zijn handelen te voorzien van een goede reden. Tot slot ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat de staatssecretaris met meer dan gebruikelijke voortvarendheid dient te handelen. Zoals eiser zelf ook stelt is er geen grondslag in de wet dat dergelijke voortvarendheid voorschrijft.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
7. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [4]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het voortduren van de inbewaringstelling van eiser is en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 18 juli 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:10591.
2.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 6 oktober 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:16549.
3.ABRvS 5 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3486 & ABRvS 4 mei 2018, ECLI.NL:RVS:2018:1505.
4.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.