ECLI:NL:RBDHA:2023:19949

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
15 december 2023
Zaaknummer
NL23.24930
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het recht op tijdelijke bescherming voor een Oekraïense burger

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 15 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. De staatssecretaris had op 17 augustus 2023 aan eiser medegedeeld dat zijn recht op tijdelijke bescherming, zoals bedoeld in de Richtlijn 2001/55/EG en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382, zou eindigen op 4 september 2023. Eiser, die zich als gezinslid van een Oekraïense burger beschouwt, heeft zijn beroep ingediend omdat hij meent recht te hebben op tijdelijke bescherming op basis van zijn relatie met een Oekraïense vrouw. De rechtbank heeft op 10 november 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris en een tolk.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris bevoegd is om de tijdelijke bescherming te beëindigen en dat dit niet in strijd is met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat hij voor 24 februari 2022 een duurzame relatie had met zijn partner, wat essentieel is voor zijn beroep op tijdelijke bescherming. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de meervoudige kamer van dezelfde rechtbank, waarin werd geoordeeld dat de staatssecretaris de bevoegdheid heeft om de tijdelijke bescherming voor de groep waartoe eiser behoort te beëindigen. Eiser heeft ook aangevoerd dat hij niet terug kan naar zijn land van herkomst vanwege problemen, maar deze beroepsgrond wordt niet in deze procedure beoordeeld.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak een beroepschrift indienen bij de Raad van State als hij het niet eens is met de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.24930

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R. Akkaya)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. S. Azzaoui).

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van 17 augustus 2023 waarbij de staatssecretaris aan eiser heeft medegedeeld dat zijn recht op tijdelijke bescherming, als bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG (de Richtlijn) [1] en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 (het Uitvoeringsbesluit), [2] eindigt op 4 september 2023.
1.1.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 10 november 2023 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de beëindiging van de tijdelijke bescherming aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank zal het beroep van eiser ongegrond verklaren en overweegt daartoe het volgende.
Verblijfsrecht als gezinslid
4. Eiser heeft allereerst aangevoerd dat hij als gezinslid van een burger van Oekraïne tijdelijke bescherming dient te krijgen op grond van artikel 2, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit.
4.1.
In artikel 2, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit is bepaald dat het besluit (en daarmee de Richtlijn) van toepassing is op de volgende personen die sinds 24 februari 2022 ontheemd zijn geraakt als gevolg van de militaire invasie in Oekraïne:
a. Oekraïense onderdanen die vóór 24 februari 2022 in Oekraïne verbleven;
b. staatlozen en onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne die vóór 24 februari 2022 in Oekraïne internationale bescherming of gelijkwaardige bescherming genoten;
c. gezinsleden van de in punten a. en b. genoemde personen.
4.2.
In artikel 2, vierde lid, aanhef en onder a, van het Uitvoeringsbesluit is bepaald welke personen voor toepassing van lid 1, punt c., worden geacht deel uit te maken van een gezin, voor zover het gezin vóór 24 februari 2022 reeds in Oekraïne een gezin was en in Oekraïne verbleef. Dit is onder meer de huwelijkspartner van een in lid 1, punt a. of punt b., bedoelde persoon of diens niet-gehuwde partner met wie een duurzame relatie wordt onderhouden, indien in de wetgeving of in de praktijk van de betrokken lidstaat niet-gehuwde en gehuwde paren op een vergelijkbare manier worden behandeld volgens het vreemdelingenrecht van die lidstaat.
4.3.
In artikel 3.1a, eerste lid en onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) is bepaald dat het indienen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd tot gevolg heeft dat de uitzetting achterwege blijft zo lang een besluit als bedoeld in artikel 5, derde lid, van de Richtlijn van kracht is, indien de vreemdeling de echtgenoot is van de vreemdeling, bedoeld onder a, of de ongehuwde partner met wie die vreemdeling een duurzame relatie onderhoudt, en ten tijde van de gebeurtenissen die hebben geleid tot het in de aanhef bedoelde besluit met die vreemdeling samenwoonde.
4.4.
Eiser heeft in een zienswijze van 20 augustus 2023 aangevoerd dat hij al een geruime tijd een relatie heeft met een Oekraïense vrouw. Deze zienswijze is echter ruim na het verstrijken van de termijn voor het indienen van een zienswijze naar de staatssecretaris gestuurd, op het moment dat de staatssecretaris reeds het besluit van 17 augustus 2023 had genomen. De staatssecretaris heeft bij zijn besluit daarom geen rekening kunnen houden met dit standpunt van eiser. Het moet er daarom voor worden gehouden dat eiser eerst in beroep heeft aangevoerd dat hij een duurzame relatie heeft met een Oekraïens staatsburger. Ter onderbouwing daarvan heeft hij een aantal foto’s en een kopie van het paspoort van zijn partner overgelegd. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij in Oekraïne al samenwoonde met zijn partner, dat zij ook in Nederland samenwonen in een (nood)opvanglocatie en dat eiser en zijn partner op verschillende momenten uit Oekraïne zijn gevlucht. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris ter zitting terecht heeft gesteld dat met het overleggen van deze foto’s en de kopie van het paspoort en de toelichting ter zitting, de aard en de intensiteit van de relatie onvoldoende zijn onderbouwd. Nu eiser er niet in is geslaagd (op dit moment) een begin van bewijs te leveren dat hij reeds voor 24 februari 2022 een duurzame relatie heeft onderhouden met zijn partner in de zin van artikel 2, vierde lid, aanhef en onder a, van het Uitvoeringsbesluit, bestond er, anders dan eiser stelt, geen onderzoekplicht voor de staatssecretaris.
Bevoegdheid van de staatssecretaris, rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel
5. De rechtbank overweegt dat bij uitspraak van 30 oktober 2023 de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats heeft geoordeeld dat de staatssecretaris bevoegd is de tijdelijke bescherming voor de groep die is aangeduid als de facultatieve groep, waaronder eiser valt, te beëindigen (hierna: de MK-uitspraak). Ook is in die uitspraak geoordeeld dat de beëindiging niet in strijd is met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel en dat de staatssecretaris kan volstaan met de voornemenprocedure en geen individueel gehoor hoeft af te nemen. [3]
5.1.
De rechtbank stelt vast dat de overige beroepsgronden van eiser eveneens betrekking hebben op de bevoegdheid van de staatssecretaris, het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel. Deze beroepsgronden slagen niet. De rechtbank ziet in wat eiser naar voren heeft gebracht, geen aanleiding om anders te oordelen dan in de bovengenoemde uitspraak van 30 oktober 2023 en maakt de dragende overwegingen in die uitspraak tot de hare.
5.2.
Eisers betoog, dat hij erop mocht vertrouwen dat hij hetzelfde zou worden behandeld als de categorieën ontheemden die op grond van het Uitvoeringsbesluit bescherming hebben omdat zij bij binnenkomst als één groep werden behandeld met dezelfde rechten en plichten, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de staatssecretaris aan hem een precieze, onvoorwaardelijke en overeenstemmende toezegging heeft gedaan die bij hem de gegronde verwachting heeft kunnen wekken dat hij gedurende het conflict in Oekraïne bescherming zou houden of dat hij in de toekomst gelijk zou worden behandeld als iemand die tot de verplichte groep tijdelijk beschermden behoorde, zodat het beroep op het vertrouwensbeginsel om die reden faalt. [4] Uit de kamerbrieven van de staatssecretaris of de toelichting op de wijziging van het Vreemdelingen Voorschrift 2000 heeft eiser niet zo’n toezegging kunnen afleiden. Dat de staatssecretaris aanvankelijk te kennen heeft gegeven de Richtlijn ruimhartig te willen toepassen, is geen toezegging waaraan redelijkerwijs de conclusie verbonden kan worden dat eiser op dezelfde wijze aanspraak zou kunnen blijven maken op tijdelijke bescherming als andere ontheemden uit Oekraïne. Die ruimhartige toepassing is (deels) ingegeven geweest om – in lijn met de ratio van de Richtlijn en het Uitvoeringsbesluit - overbelasting van de asielketen te voorkomen. Die omstandigheid kan wijzigen in het nadeel van eiser. Uit de in zijn paspoort geplaatste sticker en de hem toegezonden brief van 14 februari 2023 blijkt slechts dat hij voor één jaar en daarna voor nog eens zes maanden tijdelijke bescherming zou ontvangen. Het vertrouwen van eiser is in dat opzicht niet geschaad omdat hij tot 4 september 2023 daadwerkelijk bescherming heeft genoten.
Asielgerelateerde gronden
6. Eiser heeft daarnaast aangevoerd dat hij niet terug kan naar zijn land van herkomst aangezien hij daar problemen heeft.
6.1.
Deze beroepsgrond treft naar het oordeel van de rechtbank in deze procedure geen doel. Eisers betoog betreft een asielgerelateerd relaas dat in deze procedure niet ter beoordeling voorligt. Dit relaas zal de staatssecretaris dienen te beoordelen in de door eiser reeds aanhangig gemaakte asielprocedure.
7. Hetgeen overigens is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Richtlijn 2001/55/EG betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.
2.Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van de Richtlijn, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan.
4.Vergelijk de uitspraak van het Hof van 20 mei 2021, C-6/20, ECLI:EU:C:2021:402, punt 69.