ECLI:NL:RBDHA:2023:19950

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
15 december 2023
Zaaknummer
NL.24926
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het recht op tijdelijke bescherming voor ontheemden uit Oekraïne

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 15 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. De Staatssecretaris had op 17 augustus 2023 aan eiser medegedeeld dat zijn recht op tijdelijke bescherming, zoals bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG, zou eindigen op 4 september 2023. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. S. Azzaoui, heeft tegen dit besluit beroep aangetekend. De rechtbank heeft de zaak op 10 november 2023 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van de Staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de beëindiging van de tijdelijke bescherming rechtmatig is. In een eerdere uitspraak van 30 oktober 2023 had de meervoudige kamer van de rechtbank al geoordeeld dat de Staatssecretaris bevoegd is om de tijdelijke bescherming voor de groep ontheemden, waaronder eiser valt, te beëindigen. De rechtbank stelt vast dat de beroepsgronden van eiser, die betrekking hebben op de bevoegdheid van de Staatssecretaris en het vertrouwensbeginsel, niet slagen. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat er een onvoorwaardelijke toezegging is gedaan door de Staatssecretaris die hem de verwachting gaf dat hij gedurende het conflict in Oekraïne bescherming zou blijven genieten.

Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat hij niet terug kan naar zijn land van herkomst vanwege problemen daar. De rechtbank oordeelt echter dat deze asielgerelateerde gronden niet ter beoordeling voorliggen in deze procedure en dat deze door de Staatssecretaris in een andere asielprocedure beoordeeld moeten worden. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en ziet zij geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten binnen vier weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.24926

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R. Akkaya),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Azzaoui).

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van 17 augustus 2023 waarbij de staatssecretaris aan eiser heeft medegedeeld dat zijn recht op tijdelijke bescherming, als bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG (de Richtlijn) [1] en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 (het Uitvoeringsbesluit), [2] eindigt op 4 september 2023.
1.1.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 10 november 2023 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Overwegingen

2. De rechtbank beoordeelt de beëindiging van de tijdelijke bescherming aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank zal het beroep van eiser ongegrond verklaren en overweegt daartoe het volgende.
Bevoegdheid van de staatssecretaris, rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel
4. De rechtbank overweegt dat bij uitspraak van 30 oktober 2023 de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats heeft geoordeeld dat de staatssecretaris bevoegd is de tijdelijke bescherming voor de groep die is aangeduid als de facultatieve groep, waaronder eiser valt, te beëindigen (hierna: de MK-uitspraak). Ook is in die uitspraak geoordeeld dat de beëindiging niet in strijd is met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel en dat de staatssecretaris kan volstaan met de voornemenprocedure en geen individueel gehoor hoeft af te nemen. [3]
4.1.
De rechtbank stelt vast dat de overige beroepsgronden van eiser eveneens betrekking hebben op de bevoegdheid van de staatssecretaris, het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel. Deze beroepsgronden slagen niet. De rechtbank ziet in wat eiser naar voren heeft gebracht, geen aanleiding om anders te oordelen dan in de bovengenoemde uitspraak van 30 oktober 2023 en maakt de dragende overwegingen in die uitspraak tot de hare.
4.2.
Eisers betoog, dat hij erop mocht vertrouwen dat hij hetzelfde zou worden behandeld als de categorieën ontheemden die op grond van het Uitvoeringsbesluit bescherming hebben omdat zij bij binnenkomst als één groep werden behandeld met dezelfde rechten en plichten, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de staatssecretaris aan hem een precieze, onvoorwaardelijke en overeenstemmende toezegging heeft gedaan die bij hem de gegronde verwachting heeft kunnen wekken dat hij gedurende het conflict in Oekraïne bescherming zou houden of dat hij in de toekomst gelijk zou worden behandeld als iemand die tot de verplichte groep tijdelijk beschermden behoorde, zodat het beroep op het vertrouwensbeginsel om die reden faalt. [4] Uit de kamerbrieven van de staatssecretaris of de toelichting op de wijziging van het Vreemdelingen Voorschrift 2000 heeft eiser niet zo’n toezegging kunnen afleiden. Dat de staatssecretaris aanvankelijk te kennen heeft gegeven de Richtlijn ruimhartig te willen toepassen, is geen toezegging waaraan redelijkerwijs de conclusie verbonden kan worden dat eiser op dezelfde wijze aanspraak zou kunnen blijven maken op tijdelijke bescherming als andere ontheemden uit Oekraïne. Die ruimhartige toepassing is (deels) ingegeven geweest om – in lijn met de ratio van de Richtlijn en het Uitvoeringsbesluit - overbelasting van de asielketen te voorkomen. Die omstandigheid kan wijzigen in het nadeel van eiser. Uit de in zijn paspoort geplaatste sticker en de hem toegezonden brief van 14 februari 2023 blijkt slechts dat hij voor één jaar en daarna voor nog eens zes maanden tijdelijke bescherming zou ontvangen. Het vertrouwen van eiser is in dat opzicht niet geschaad omdat hij tot 4 september 2023 daadwerkelijk bescherming heeft genoten.
Asielgerelateerde gronden
5. Eiser heeft daarnaast aangevoerd dat hij niet terug kan naar zijn land van herkomst aangezien hij daar problemen heeft.
5.1.
Deze beroepsgrond treft naar het oordeel van de rechtbank in deze procedure geen doel. Eisers betoog betreft een asielgerelateerd relaas dat in deze procedure niet ter beoordeling voorligt. Dit relaas zal de staatssecretaris dienen te beoordelen in de door eiser reeds aanhangig gemaakte asielprocedure.
6. Hetgeen overigens is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Richtlijn 2001/55/EG betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.
2.Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van de Richtlijn, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan.
4.Vergelijk de uitspraak van het Hof van 20 mei 2021, C-6/20, ECLI:EU:C:2021:402, punt 69.