ECLI:NL:RBDHA:2023:19951

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
15 december 2023
Zaaknummer
NL23.24949
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het recht op tijdelijke bescherming voor ontheemden uit Oekraïne

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 15 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser had op 16 augustus 2023 bericht ontvangen dat zijn recht op tijdelijke bescherming, zoals bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG, zou eindigen op 4 september 2023. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser toestemming heeft gegeven om de zaak buiten zitting af te doen, waarna het onderzoek op 13 november 2023 is gesloten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en overweegt dat de staatssecretaris bevoegd is om de tijdelijke bescherming voor de facultatieve groep, waaronder eiser valt, te beëindigen. Dit is in lijn met eerdere uitspraken van de rechtbank en het Hof van Justitie van de Europese Unie. De rechtbank concludeert dat er geen strijd is met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel, en dat de beëindiging van de tijdelijke bescherming niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij een precieze toezegging heeft ontvangen die hem de verwachting gaf dat hij bescherming zou behouden. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de beëindiging van de tijdelijke bescherming deugdelijk heeft gemotiveerd en dat er geen sprake is van ongerechtvaardigde ongelijke behandeling. De rechtbank wijst het beroep van eiser af en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.24949

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S.L. Sarin)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder van 16 augustus 2023 waarbij verweerder aan eiser heeft medegedeeld dat zijn recht op tijdelijke bescherming, als bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG (de Richtlijn) [1] en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 (het Uitvoeringsbesluit), [2] eindigt op 4 september 2023.
1.1.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft partijen bij brief van 3 november 2023 laten weten dat zij een zitting niet nodig acht en gevraagd of zij zich daarin kunnen vinden. Eiser heeft bij brief van 6 november 2023 laten weten toestemming te geven de zaak buiten zitting af te doen. Verweerder heeft niet binnen de gestelde termijn aangegeven dat hij een nadere zitting nodig vindt. Daarop heeft de rechtbank het onderzoek op 13 november 2023 gesloten.

Overwegingen

2. De rechtbank beoordeelt de beëindiging van de tijdelijke bescherming aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank zal het beroep van eiser ongegrond verklaren en overweegt daartoe het volgende.
Bevoegdheid van verweerder, rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel en de voornemenprocedure
4. De rechtbank overweegt dat bij uitspraak van 30 oktober 2023 de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats heeft geoordeeld dat verweerder bevoegd is de tijdelijke bescherming voor de groep die is aangeduid als de facultatieve groep, waaronder eiser valt, te beëindigen (hierna: de MK-uitspraak). Ook is in die uitspraak geoordeeld dat de beëindiging niet in strijd is met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel en dat verweerder kan volstaan met de voornemenprocedure en geen individueel gehoor hoeft af te nemen. [3]
4.1.
De rechtbank stelt vast dat een deel van eisers beroepsgronden eveneens betrekking hebben op de bevoegdheid van verweerder, het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel. Deze beroepsgronden slagen niet. De rechtbank ziet in wat eiser naar voren heeft gebracht, geen aanleiding om anders te oordelen dan in de bovengenoemde uitspraak van 30 oktober 2023 en maakt de dragende overwegingen in die uitspraak tot de hare.
4.2.
Eisers verwijzing naar de uitspraak 8 augustus 2023 van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, [4] baat hem niet. De rechtbank is bekend met deze uitspraak, maar volgt in eisers zaak de lijn die deze rechtbank en zittingsplaats in de uitspraak van 30 oktober 2023 heeft uitgezet. De rechtbank volgt eiser voorts niet in zijn betoog dat uit rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) zou moeten worden afgeleid dat het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel aan een wijziging van regelgeving in de weg zouden staan. [5] Dat deze beginselen daaraan niet in de weg staan volgt naar het oordeel van de rechtbank bijvoorbeeld uit de beantwoording van de derde vraag in het arrest van het Hof van 26 mei 2016. [6] Ook eisers op- en aanmerkingen naar aanleiding van de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, baten hem, gelet op het voorgaande, niet. [7] Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder aan hem een precieze, onvoorwaardelijke en overeenstemmende toezegging heeft gedaan die bij hem de gegronde verwachting heeft kunnen wekken dat hij gedurende het conflict in Oekraïne bescherming zou houden [8] , zodat het beroep op het vertrouwensbeginsel om die reden faalt. Uit de kamerbrieven van de staatssecretaris of de toelichting op de wijziging van het Vreemdelingen Voorschrift 2000 heeft eiser niet zo’n toezegging kunnen afleiden. Dat de staatssecretaris aanvankelijk te kennen heeft gegeven de Richtlijn ruimhartig te willen toepassen, is geen toezegging waaraan redelijkerwijs de conclusie verbonden kan worden dat eiser op dezelfde wijze aanspraak zou kunnen blijven maken op tijdelijke bescherming als andere ontheemden uit Oekraïne. Die ruimhartige toepassing is (deels) ingegeven geweest om – in lijn met de ratio van de Richtlijn en het Uitvoeringsbesluit - overbelasting van de asielketen te voorkomen. Die omstandigheid kan wijzigen in het nadeel van eiser.
Gelijkheidsbeginsel
5. Eiser voert aan dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel. Eiser betoogt in dit verband dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de facultatieve groep derdelanders in tegenstelling tot de andere groep ontheemden geen beschermingsbehoefte of recht op bescherming heeft. Volgens eiser is er sprake van gelijke gevallen en wordt eiser ongerechtvaardigd ongelijk behandeld.
5.1.
Dit betoog slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht gesteld dat sprake is van een in de regelgeving gerechtvaardigd juridisch onderscheid tussen de verschillende groepen van ontheemden. De facultatieve groep derdelanders beschikt over een tijdelijke Oekraïense verblijfsvergunning, terwijl de aangewezen doelgroep van de Richtlijn beschikt over de Oekraïense nationaliteit, over een permanente verblijfvergunning of gezinslid zijn van een tijdelijk beschermde. Verweerder heeft zich in dit verband ook op het standpunt kunnen stellen dat de facultatieve groep derdelanders, waaronder eiser valt, kan terugkeren naar het land van herkomst, dan wel de asielprocedure kan doorlopen indien zij menen te vrezen voor vervolging of ernstige schade. De rechtbank is derhalve met verweerder van oordeel dat geen sprake is van gelijke gevallen, zodat het door eiser gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel al om die reden faalt.
Evenredigheidsbeginsel
6. Eiser voert aan dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.
6.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat verweerder veel ruimte toekomt om te besluiten dat hij niet langer gebruik wil maken van een facultatieve bepaling. In dit verband heeft verweerder er terecht op gewezen dat het doel van de Richtlijn is om te voorkomen dat de werking van het asielstelsel ontwricht raakt door een massale toestroom van ontheemden. De geboden bescherming is per definitie tijdelijk en moet uitmonden in terugkeer naar het land van herkomst of Oekraïne, ofwel een verblijfsprocedure in Nederland. Verweerder heeft, onder verwijzing naar de Kamerbrief van 18 juli 2022, aan de beëindiging van de facultatief geboden tijdelijke bescherming in het algemeen ten grondslag mogen leggen dat door derdelanders misbruik werd gemaakt van de tijdelijke bescherming en dat sprake is van bredere opvangproblematiek in Nederland. [9] Door de beëindiging van de facultatief geboden tijdelijke bescherming zal de druk op de schaarse opvangcapaciteit verminderen. [10] De beëindiging legt mogelijk druk op de asielketen, maar het ligt evenzeer voor de hand om te veronderstellen dat menig derdelander wil terugkeren naar hun land van herkomst. [11] De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat het bestreden besluit geschikt en noodzakelijk is om het beoogde doel te bereiken.
6.2.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de beëindiging niet onevenredig is in verhouding tot het uiteindelijke hierboven weergegeven doel. De rechtbank stelt vast dat eiser niet nader heeft geconcretiseerd of onderbouwd waarom de inbreuk op zijn belangen onevenredig zou zijn. De omstandigheid dat eiser niet langer aanspraak kan maken op bepaalde voordelen die zijn verbonden aan tijdelijke bescherming, is inherent aan het besluit van verweerder om de facultatieve bepaling niet langer te implementeren, waardoor eiser niet langer onder de Richtlijn valt. Bovendien krijgt eiser gedurende een asielprocedure opvang van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers en is het hem daarbij toegestaan om te werken, zoals aan eiser is bericht in de brief van 24 augustus 2023. Daarnaast kan eiser indien hij voor een ander doel in Nederland verblijf beoogt, zoals studie of gezinsleven, een daartoe strekkende aanvraag voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning regulier indienen. Tot slot heeft verweerder terecht gesteld dat het continueren van bestaanszekerheid niet onder het doel van de Richtlijn valt.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is de beëindiging van de tijdelijke bescherming van eiser gelet op al het voorgaande daarom niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
7. Hetgeen overigens is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Richtlijn 2001/55/EG betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.
2.Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van de Richtlijn, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan.
5.Zie de arresten van het Hof van 7 juni 2005, in de zaak C-17/03, ECLI:EU:C:2005:362, punt 80-81 en van 3 september 2015, in de zaak C-89/14, ECLI:EU:C:2015:537, punt 37-38.
6.Arrest van het Hof van 26 mei 2016, in de gevoegde zaken C-260/14 en C-261/14, ECLI:EU:C:2016:360.
7.Uitspraak van 9 augustus 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:11897, JV 2023/191.
8.Vergelijk de uitspraak van het Hof van 20 mei 2021, C-6/20,
10.Vgl. de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 1 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:16410, r.o. 17.3.
11.Vgl. de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 1 september 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:13035, r.o. 10.1.