ECLI:NL:RBDHA:2023:1996

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
NL23.3709
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Algerijnse vreemdeling met Marokkaanse nationaliteit en de rechtmatigheid van de opgelegde maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. De eiser, geboren op een onbekende datum en van Marokkaanse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat hem op 6 februari 2023 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld via telehoren, waarbij de eiser vanuit het detentiecentrum in Rotterdam aanwezig was, en zijn gemachtigde in Groningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, waaronder het risico dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en niet zou meewerken aan zijn uitzetting. De rechtbank heeft de zware gronden 3c en 3i, die door de eiser waren bestreden, als voldoende geacht om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voortvarend aan de uitzetting werkt en dat er zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard, evenals zijn verzoek om schadevergoeding. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.3709

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. T. Bruinsma),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum ).

Procesverloop

Bij besluit van 6 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 17 februari 2023 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum Rotterdam. Tevens is daar een tolk verschenen. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Verweerder heeft zich op de rechtbank in Groningen laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
Verweerder heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft verweerder overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
2. Uit het arrest van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) volgt dat de rechtbank bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel de uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarden voor bewaring ambtshalve toetst. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De rechtbank ziet in het hiervoor genoemde arrest van het HvJEU geen aanleiding om de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling ambtshalve te toetsen.
3. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Hij heeft geen rechtmatig verblijf en aan hem is een terugkeerbesluit uitgereikt.
4. Eiser heeft de zware gronden 3c en 3i bestreden. Eiser meent dat hij geen kennis heeft kunnen nemen van de asielbeschikking omdat hij toen met onbekende bestemming vertrokken was, zodat hij pas op het moment van de inbewaringstelling met de vertrekverplichting geconfronteerd werd en toen niet meer kon vertrekken. Ook meent eiser dat niet van hem kan worden gevergd dat hij terugkeert naar Marokko, omdat hij een andere nationaliteit heeft.
4.1.
De zware en lichte gronden 3a, 3b, 3c en 3i zijn naar het oordeel van de rechtbank, in samenhang bezien, reeds voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, dan wel dat hij de voorbereiding van vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Immers heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij inreis in Nederland beschikte over geldige reis- of grensoverschrijdingsdocumenten, zodat feitelijk juist is dat eiser Nederland niet op voorgeschreven wijze is binnengekomen. Verder heeft verweerder aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij zich enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken. Uit het voornemen d.d. 11 januari 2023 volgt dat uit informatie van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers blijkt dat eiser op 30 december 2022 met onbekende bestemming is vertrokken. Dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken, is namens eiser ter zitting bovendien niet weersproken. Verder heeft verweerder terecht zware grond 3c aan eiser tegengeworpen. Verweerder heeft op 17 januari 2023 een beschikking geslagen met daarin een terugkeerbesluit en inreisverbod. Uit het rapport van bevindingen van 17 januari 2023 volgt dat het niet mogelijk was om de beschikking in persoon kenbaar te maken, omdat eiser de opvanglocatie met onbekende bestemming heeft verlaten. Ook bleek uit informatie van de Raad voor Rechtsbijstand dat er geen gemachtigde bekend was. Verweerder heeft daarom de beschikking ter inzage gelegd op de locatie AC Ter Apel en de melding van terinzagelegging opgehangen op de daarvoor bestemde plek. De rechtbank is van oordeel dat dit in overeenstemming is met het beleid dat is neergelegd in paragraaf C1/2.13 van de Vreemdelingencirculaire 2000. De rechtbank volgt eiser daarom niet in zijn betoog dat hij pas op het moment van inbewaringstelling wist dat hij moest vertrekken, nu de asielbeschikking rechtsgeldig bekend is gemaakt en daarmee veronderstelt mag worden dat de vreemdeling op de hoogte is van zijn vertrekverplichting. Ten aanzien van zware grond 3i heeft verweerder terecht gesteld dat eiser tijdens het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling heeft verklaard dat eiser niet terug wil keren naar Marokko, zodat ook deze grond aan de maatregel ten grondslag kon worden gelegd. Nu er voldoende gronden zijn om de maatregel te kunnen dragen, laat de rechtbank de beoordeling van de rechtmatigheid van de overige gronden 3d, 3e, 4c en 4d achterwege.
5. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiser waaruit blijkt dat hij niet wil terugkeren naar Marokko, is verweerder er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen (Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674). Verweerder heeft eisers medische problematiek kenbaar meegewogen bij de beoordeling of een lichter middel kan volstaan. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat in het detentiecentrum de nodige medische voorzieningen beschikbaar zijn welke gelijk kunnen worden gesteld aan de voorzieningen in de vrije maatschappij.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting werkt en dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Verweerder heeft op dag twee en op dag vier, namelijk op 8 februari 2023 en op 10 februari 2023, een vertrekhandeling verricht. In het algemeen geldt dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling voldoende voortvarend is (zie de uitspraak van de ABRvS van 8 april 2020, ECLI:RVS:2020:989, onder 2.2). De rechtbank zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding zijn hiervan af te wijken. Verweerder heeft op 14 februari 2023 de lp-aanvraag doorgezonden aan de Marokkaanse autoriteiten. De rechtbank acht voorgaande gang van zaken voldoende voortvarend. Ten aanzien van de het betoog van eiser ter zitting dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het aan eiser is om dit middels Algerijnse documenten aan te tonen. De rechtbank is in onderhavige procedure niet gebleken van zulke documenten. Verweerder gaat er op dit moment van uit de eiser de Marokkaanse nationaliteit heeft, nu eiser dit ook zelf en herhaaldelijk, namelijk tijdens zijn asielprocedure en tijdens het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling, naar voren heeft gebracht. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat Marokko in algemene zin weigert lp’s te verstrekken, zodat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn kan worden aangenomen.
7. Concluderend is de rechtbank niet gebleken is dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.