ECLI:NL:RBDHA:2023:20018
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van de ophouding van een EU-onderdaan op basis van de Vreemdelingenwet 2000
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen zijn ophouding op grond van artikel 50, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De ophouding vond plaats op 6 november 2023 en duurde van 14:20 uur tot 17:20 uur. De rechtbank heeft het beroep op 5 december 2023 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank onderzoekt of de ophouding van eiser rechtmatig was. Eiser stelt dat zijn identiteit en rechtmatig verblijf niet konden worden vastgesteld, ondanks dat hij een EU-onderdaan is. Hij verwijst naar een voorlopige voorziening die hem rechtmatig verblijf zou geven, maar de staatssecretaris was daar op het moment van ophouding niet van op de hoogte. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft gehandeld, aangezien de ophouding was bedoeld om nader onderzoek te doen naar de verblijfsrechtelijke positie van eiser.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende tijd had om het onderzoek te verrichten en dat de ophouding rechtmatig was. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris niet op de hoogte was van de voorlopige voorziening en dat de ophouding is beëindigd omdat eiser voldoende middelen van bestaan had en een ticket had om Nederland te verlaten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.