ECLI:NL:RBDHA:2023:20079
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 november 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een verzoeker die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had aangevraagd, maar wiens aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Tegen deze afwijzing had de verzoeker bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.
Het primaire besluit, dat op 13 juni 2022 was genomen, leidde tot een terugkeerbesluit voor de verzoeker. De staatssecretaris heeft op 4 augustus 2022 op het bezwaar beslist, maar de verzoeker heeft geen beroep ingesteld tegen dit besluit, waardoor de termijn daarvoor inmiddels was verstreken. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen bezwaar meer aanhangig was, wat noodzakelijk is voor het indienen van een verzoek om een voorlopige voorziening volgens artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk was, omdat er geen lopend bezwaar of beroep was. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. E.F. Bethlehem, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.