ECLI:NL:RBDHA:2023:20097

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
NL23.18267
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.J. Thurlings - Rassa
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een asielaanvraag van een Congolese vreemdeling

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Congolese vreemdeling, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft op 2 mei 2022 een aanvraag ingediend, die op 16 juni 2023 werd afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep op 6 december 2023, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig zijn, evenals een tolk. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag niet zorgvuldig is behandeld. Eiser heeft summier verklaard over de dood van zijn vader, maar heeft aangegeven dat hij in shock verkeerde en dat zijn moeder terughoudend was in het verstrekken van informatie. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft doorgevraagd en niet heeft voldaan aan de samenwerkingsverplichting, wat leidt tot strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank vernietigt het besluit van de Staatssecretaris en draagt deze op om binnen drie maanden een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.18267

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. T. Bruinsma),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Bozkurt).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Congolese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op
[geboortedatum]. Hij heeft op 2 mei 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 16 juni 2023 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 6 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, G. Okamba als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. In 2011 is eiser vanuit Congo naar Oekraïne vertrokken, om daar te gaan studeren. Eiser had een verblijfsvergunning in Oekraïne en zijn familie stuurde hem vanuit Congo geld om de studie en de kosten voor levensonderhoud te kunnen betalen. In 2014 is de vader van eiser overleden. Hij zou zijn omgebracht vanwege zijn werk voor de Congolese inlichtingendienst. Eiser kreeg geen geld meer opgestuurd en kon daardoor zijn studie niet meer betalen. Hij moest stoppen met de studie, maar is wel in Oekraïne gebleven. Vanaf dat moment verbleef eiser daar illegaal. Toen de oorlog in Oekraïne uitbrak is eiser naar Nederland gevlucht. Hij stelt dat hij niet terug kan naar Congo, omdat hij al lange tijd geen contact meer kan krijgen met zijn familie en hij niet weet of zij daar bewust voor hebben
gekozen of dat hen, net als zijn vader, iets is aangedaan. Eiser stelt dat het voor hem in Congo onveilig is, ook vanwege de politieke situatie daar.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- de dood van de vader.
Verweerder vindt de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. De dood van eisers vader vindt verweerder niet geloofwaardig. Eiser heeft daar volgens verweerder namelijk zeer summier over verklaard. Ook worden de verklaringen die eiser heeft afgelegd over het contact met zijn moeder na het overlijden van zijn vader niet aannemelijk bevonden en vindt verweerder de verklaringen van eiser over de frequentie en duur van dit contact ongerijmd. Het is volgens verweerder opmerkelijk dat eiser in de correcties en aanvullingen zich opeens wel kon herinneren hoe vaak hij telefonisch contact heeft gehad met zijn moeder, terwijl hij dat tijdens het nader gehoor niet kon. Tot slot vindt verweerder dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt waarom hij vanwege de gestelde dood van zijn vader niet eerder heeft verzocht om internationale bescherming in Oekraïne of in een ander land.
6. Ten aanzien van het geloofwaardig bevonden relevante element heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser op grond daarvan niet kan worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag [1] . Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Congo een reëel risico loopt op ernstige schade. [2] Verweerder heeft daarom de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Waarom is eiser het hier niet mee eens?
7. Eiser vindt dat verweerder zijn asielrelaas te kritisch en met enige vooringenomenheid heeft beoordeeld. Zo heeft verweerder in het bestreden besluit opgenomen dat eiser in de zienswijze met nieuwe informatie komt over het contact dat hij met zijn moeder heeft gehad na de dood van zijn vader, en die informatie zou tegenstrijdig zijn met wat eiser in het nader gehoor heeft verklaard. Eiser betwist dat dit het geval is.
7.1.
Verder stelt eiser dat hij echt niet meer weet hoe vaak hij destijds contact met zijn moeder heeft gehad en op welke dagen. Ook ziet eiser niet wat het belang is van deze vraag en het antwoord daarop. Dat eiser in de correcties en aanvullingen op het nader gehoor wel meer kon verklaren over de telefoontjes met zijn moeder is minder opmerkelijk dan verweerder wil doen geloven, want eiser is er toen door zijn gemachtigde op gewezen dat hij de vragen kan en mag beantwoorden, ook als hij er niet helemaal zeker van is of het aantal en de duur van die gesprekken precies klopt. Tijdens het nader gehoor was eiser terughoudend in zijn antwoorden, omdat hij van zijn gemachtigde had begrepen dat onjuiste verklaringen tegen hem konden werken en hij dus wilde vermijden een verkeerd antwoord te geven.
7.2.
Ter zitting is namens eiser nog aangevoerd dat verweerder niet heeft uitgediept hoe het precies zat met het overlijden van de vader van eiser, waardoor eiser zijn studie in Oekraïne niet meer kon betalen. Dit is namelijk een extra indicatie voor (de geloofwaardigheid van) het overlijden van de vader van eiser.
7.3.
Tot slot heeft eiser voor wat betreft het gestelde gebrek aan urgentie dat afbreuk zou doen aan de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas aangevoerd dat hij in Oekraïne geen serieus risico liep om uitgezet te worden en dat hij daarom geen urgentie heeft gezien om een asielaanvraag in te dienen.
Wat oordeelt de rechtbank?
Het contact tussen eiser en zijn moeder
8. In de zienswijze geeft eiser aan dat hij meer wilde weten over de dood van zijn vader, maar dat zijn moeder zeer terughoudend was in het verstrekken van informatie. [3] Volgens verweerder is dit nieuwe informatie, die tegenstrijdig is met wat eiser in het nader gehoor heeft verklaard. In het nader gehoor heeft eiser immers verklaard dat hij zijn moeder bepaalde vragen niet heeft gesteld omdat hij in een shocktoestand verkeerde. [4]
De rechtbank deelt het standpunt van eiser dat de verklaring die hij tijdens het nader gehoor heeft afgelegd over het contact met zijn moeder niet tegenstrijdig is met wat hij daarover in de zienswijze naar voren heeft gebracht. Dat eiser in een shocktoestand verkeerde en daardoor aan zijn moeder geen verdere vragen heeft kunnen stellen over de dood van zijn vader is niet tegenstrijdig met de verklaring dat zijn moeder terughoudend was in het geven van informatie. Die twee zaken kunnen gelijktijdig hebben plaatsgevonden.
8.1.
Verder deelt de rechtbank het standpunt van eiser dat verweerder (het moment van) de wijzigingen die eiser in de correcties en aanvullingen heeft doorgegeven over het contact met zijn moeder niet aan eiser kan tegenwerpen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser in de correcties en aanvullingen enkel een verduidelijking gegeven van de periode waarin hij nog contact had met zijn moeder. Voor zover verweerder het standpunt inneemt dat eiser te laat met deze wijziging komt en dat niet duidelijk is waarom hij dit tijdens het gehoor niet kon verklaren, overweegt de rechtbank dat eiser in beroep hierop adequaat heeft gereageerd. Eiser stelt dat hij onder alle omstandigheden wilde voorkomen een verkeerd antwoord te geven, omdat hij door zijn advocaat erop was gewezen dat het tegen hem zou werken als zijn antwoorden op vragen niet (geheel) juist zouden blijken te zijn. Pas bij de correcties en aanvullingen had hij, zo blijkt uit de zienswijze en het beroepschrift, goed over de vragen kunnen nadenken en heeft hij, nadat zijn advocaat erop had gewezen dat hij vragen omtrent de duur van de telefonische contacten ook bij benadering mag beantwoorden, concreter antwoord kunnen geven. Dat ook verweerder reeds bij de vraagstelling in het nader gehoor aan eiser had aangegeven dat hij bij benadering mocht antwoorden, doet aan het voorgaande geen afbreuk. Eiser had van zijn advocaat, zoals hiervoor is overwogen, immers iets anders begrepen. De rechtbank acht het begrijpelijk dat eiser – gelet op de vertrouwensrelatie tot zijn advocaat – daarvan uitging. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om aan voornoemde gang van zaken te twijfelen, omdat de stelling over de voorlichting van de advocaat voorafgaand aan het nader gehoor, door (een kantoorgenoot van) de advocaat zelf is ingebracht. De rechtbank betrekt daarbij dat uit de tuchtrechtspraak kan worden afgeleid dat het een advocaat - ook in de belangenbehartiging voor zijn cliënt - niet vrij staat om zich uit te laten op een wijze waarvan hij weet dat deze in strijd met de waarheid is [5] , zodat de rechtbank de mededeling van de advocaat over die voorlichting in dit kader voor waar aanneemt.
De samenwerkingsverplichting
9. Verweerder heeft verder het standpunt ingenomen dat eiser summier heeft verklaard over de (oorzaak van de) dood van zijn vader. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit terecht geconstateerd. Door eiser is echter aangevoerd dat verweerder niet heeft uitgediept hoe het overlijden van zijn vader invloed heeft gehad op het stoppen met zijn studie in Oekraïne. De rechtbank leest hier in dat eiser van mening is dat verweerder hem onvoldoende of onjuist heeft bevraagd en dat verweerder dus niet heeft voldaan aan de samenwerkingsverplichting. De rechtbank zal daarom hierna ingaan op de vraag hoe ver de samenwerkingsverplichting rijkt, en of verweerder daaraan in het geval van eiser heeft voldaan.
10. Artikel 4, eerste lid, van de Kwalificatierichtlijn [6] luidt:
“De lidstaten mogen van de verzoeker verlangen dat hij alle elementen ter staving van het verzoek om internationale bescherming zo spoedig mogelijk indient. De lidstaat heeft tot taak om de relevante elementen van het verzoek in samenwerking met de verzoeker te beoordelen.”
10.1.
Artikel 4, tweede lid, van de Kwalificatierichtlijn luidt:
“De in lid 1 bedoelde elementen bestaan in de verklaringen van de verzoeker en alle documentatie in het bezit van de verzoeker over zijn leeftijd, achtergrond, ook die van relevante familieleden, identiteit, nationaliteit(en), land(en) en plaats(en) van eerder verblijf, eerdere verzoeken, reisroutes, reisdocumenten en de redenen waarom hij een verzoek om internationale bescherming indient.”
11. In het arrest M.M. tegen Ierland [7] heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat de samenwerkingsverplichting concreet inhoudt dat, wanneer de door de verzoeker om internationale bescherming aangevoerde elementen om welke reden dan ook niet volledig, actueel of relevant zijn, de betrokken lidstaat (in casu verweerder) in de onderzoeksfase van de procedure actief met de verzoeker moet samenwerken om alle elementen te verzamelen die het verzoek kunnen staven. Het begrip “elementen” als bedoeld in dat arrest, moet daarbij niet worden verward met de door verweerder in de besluitvorming gehanteerde relevante elementen van het asielrelaas. Het begrip “elementen” als bedoeld in het arrest M.M. slaat terug op het bepaalde in artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn en heeft daarmee dus (ook) betrekking op alle verklaringen die de vreemdeling in het kader van zijn asielrelaas aflegt.
12. In de zaak van eiser heeft verweerder terecht geconstateerd dat eiser summier heeft verklaard over de (oorzaak van de) dood van zijn vader. Eiser heeft in dat verband echter aangegeven dat zijn moeder terughoudend was en dat hijzelf in shock verkeerde.
Het had, gelet op de hiervoor uitgewerkte samenwerkingsverplichting, op de weg van verweerder gelegen om tegen die achtergrond verdere vragen te stellen waarmee de verklaringen van eiser dan wellicht alsnog zouden kunnen worden onderbouwd. In het nader gehoor heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank ook aanknopingspunten gegeven waarop verder had kunnen, en moeten, worden doorgevraagd om de geloofwaardigheid van de dood van eisers vader te kunnen verifiëren. In dat verband is in beroep en ter zitting van de zijde van eiser er terecht op gewezen dat verweerder bijvoorbeeld niet heeft doorgevraagd op de gevolgen van het overlijden van zijn vader voor zijn dagelijks leven in Oekraïne. Ook is door verweerder niet doorgevraagd op de rouwperiode waarover eiser heeft verklaard. In zoverre heeft het gehoor niet voldoende zorgvuldig plaatsgevonden en ligt in de rede dat hierover nog een nader gehoor plaatsvindt.
13. Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan de op hem rustende samenwerkingsplicht en is sprake van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. De beroepsgrond slaagt.
Eerder bescherming moeten aanvragen?
14. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het gegeven dat eiser niet reeds in Oekraïne een asielverzoek had ingediend, aan de geloofwaardigheid van zijn verklaringen afdoet. In dat verband is er door eiser immers op gewezen dat hij aanvankelijk in Oekraïne studeerde en vervolgens daar (illegaal) bleef werken. Verder heeft hij hierover verklaard dat hij in Oekraïne geen asiel kon aanvragen omdat mensen van zijn huidskleur daar slecht behandeld worden; ze worden gevangengehouden en ze verdwijnen soms als de autoriteiten er achter komen dat mensen geen papieren hebben. Eiser heeft daarbij verklaard dat hij niet naar de autoriteiten durfde
te stappen om bescherming te vragen. Verweerder heeft hierover in het bestreden besluit enkel opgemerkt dat die omstandigheden niet als een afdoende verklaring worden gezien om meer dan 7 jaar te wachten met een verzoek tot internationale bescherming. Waarom verweerder dit vindt, wordt echter niet door hem onderbouwd. Verweerder heeft deze verklaringen van eiser dan ook onvoldoende bij zijn besluitvorming betrokken, zodat het bestreden besluit ook in zoverre onvoldoende is gemotiveerd en de hiertegen gerichte beroepsgrond eveneens slaagt.
De veiligheidssituatie in Congo
15. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat verweerder in zijn beleid voor bepaalde gebieden in Congo heeft aangenomen dat de situatie daar zo uitzonderlijk slecht is dat voor elke vreemdeling, ongeacht de individuele omstandigheden, bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade bestaat. [8] De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat eiser afkomstig is uit Kinshasa. Kinshasa valt niet onder de gebieden waarvoor verweerder dergelijk beleid hanteert. De rechtbank ziet ook anderszins, bijvoorbeeld bij raadpleging van recente rapportage van de UNHCR, [9] geen aanleiding om ook Kinshasa aan te merken als dusdanig onveilig dat iedere vreemdeling bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade zou lopen, zodat in zoverre verweerder terecht heeft aangenomen dat de identiteit, nationaliteit en herkomst
an sichniet tot een asielstatus kunnen leiden.

Conclusie en gevolgen

16. De rechtbank heeft hiervoor geconcludeerd dat het nader gehoor onvoldoende zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Het bestreden besluit is daarmee genomen in strijd met de wet. De rechtbank zal het gebrek niet passeren, omdat eiser daarmee in zijn belangen zou worden geschaad. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb [10] .
17. Omdat de geconstateerde gebreken tot gevolg hebben dat verweerder eiser opnieuw moet horen en een nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling moet verrichten, ziet de rechtbank geen mogelijkheid het geschil op dit moment definitief te beslechten. Zij zal verweerder daarom op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb opdragen om een nieuw besluit te nemen. Bij zijn nieuwe besluit moet verweerder rekening houden met wat in deze uitspraak is geoordeeld. Om enerzijds eiser enig perspectief te bieden op de termijn waarbinnen moet worden beslist en anderzijds verweerder voldoende ruimte te geven voor het inplannen van een nieuw verhoor en nadere besluitvorming, zal de rechtbank hiervoor een termijn van drie maanden stellen
18. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, zal verweerder worden veroordeeld in de kosten die eiser heeft moeten maken. Om die kosten vast te stellen maakt de rechtbank gebruik van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het bedrag aan proceskosten stelt de rechtbank vast op € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 16 juni 2023;
- draagt verweerder op binnen drie maanden na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Thurlings - Rassa, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.M. Timmerman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, Gèneve, artikel 1a.
2.Zoals bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Zienswijze pagina 1.
4.Rapport nader gehoor, pagina 10.
5.Bijvoorbeeld: Hof van Discipline Den Haag 24 november 2023, ECLI:NL:TAHVD:2023:217, overweging 5.9., Raad van Discipline Den Haag 28 november 2016, ECLI:NL:TADRSGR:2016:259, overweging 5.1 en Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 1 februari 2021, ECLI:NL:TADRARL:2021:9, overweging 4.1.
6.Richtlijn 2011/95/EU.
7.HvJEU 22 november 2012, C-277/11 (
8.Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 31 januari 2022, nummer WBV 2022/4, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000.
9.UN High Commissioner for Refugees (UNHCR), UNHCR Position on Returns to North Kivu, South Kivu, Ituri and Adjacent Areas in the Democratic Republic of Congo Affected by Ongoing Conflict and Violence – Update III, November 2022, raadpleegbaar via:
10.Algemene wet bestuursrecht.