ECLI:NL:RBDHA:2023:20131

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
NL23.21161
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareis van Syrische nationaliteit

In deze zaak hebben eisers, allen van Syrische nationaliteit, op 4 maart 2021 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis naar Nederland. De aanvraag werd op 29 november 2022 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. Hiertegen hebben eisers op 19 december 2022 bezwaar gemaakt en hun bezwaar op 6 juli 2023 nader toegelicht met aanvullende documenten. Tevens hebben zij de staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op hun bezwaar en hebben zij op 21 juli 2023 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank constateert dat de staatssecretaris niet tijdig heeft beslist op het bezwaar van eisers, wat hen het recht geeft om beroep in te stellen. De rechtbank verwijst naar eerdere jurisprudentie waarin is geoordeeld dat bij overschrijding van de beslistermijn bij aanvragen om gezinshereniging sprake is van een bijzonder geval. De rechtbank sluit zich aan bij deze eerdere uitspraak en stelt vast dat de beslistermijn is verstreken.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris binnen acht weken na de uitspraak een besluit op het bezwaar moet nemen en legt een dwangsom op van € 100,- per dag bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris tot betaling van proceskosten aan eisers ter hoogte van € 418,50 en de vergoeding van het griffierecht van € 184,-. De uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.21161

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , geboren op [geboortedatum 1] ,

[naam 2], geboren op [geboortedatum 2] ,
[naam 3], geboren op [geboortedatum 3] ,
[naam 4], geboren op [geboortedatum 5] ,
V-nummers: [nummers]
allen van Syrische nationaliteit en samen te noemen eisers,
(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris.

Procesverloop

Eisers hebben op 4 maart 2021 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij [naam referent] (referent) in het kader van nareis.
Bij besluit van 29 november 2022 heeft de staatssecretaris de aanvraag afgewezen. Eisers hebben hiertegen op 19 december 2022 bezwaar gemaakt. Bij brief van 6 juli 2023 hebben eisers hun bezwaar nader toegelicht en daarbij een aantal documenten gevoegd met het verzoek deze bij de besluitvorming te betrekken.
Bij brief van 6 juli 2023 hebben eisers de staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op hun bezwaar. Eisers hebben vervolgens op 21 juli 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar.
De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dat staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
3. Eisers hebben het bezwaarschrift ingediend op 19 december 2022. De staatssecretaris moet uiterlijk beslissen binnen negentien weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. Dat staat in artikel 76, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Bij brief van 27 februari 2023 heeft de staatssecretaris deze termijn met zes weken verlengd, omdat eisers de gronden van hun bezwaar nog moesten indienen. In die brief staat dat de beslistermijn eindigt op 4 juli 2023. De rechtbank stelt vast dat deze termijn is verstreken, dat eisers de staatssecretaris rechtsgeldig in gebreke hebben gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken. Gelet hierop is het beroep kennelijk gegrond.
4. De meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft bij uitspraak van 17 maart 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:3590) geoordeeld dat bij de overschrijding van de beslistermijn bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d van de Awb en tevens overwegingen gewijd aan het bepalen van een nadere termijn voor het alsnog beslissen op dergelijke aanvragen. De rechtbank sluit zich aan bij dit oordeel, neemt de overwegingen uit voornoemde uitspraak over en ziet geen aanleiding om daar in deze zaak anders over te oordelen. In diezelfde uitspraak heeft de rechtbank uitgangspunten voor een passende beslistermijn geformuleerd die zij ook zal toepassen in beroepen met betrekking tot het niet tijdig nemen van een beslissing op een bezwaar(schrift).
5. De rechtbank stelt vast dat het dossier (mogelijk) nog niet voldoende compleet is om een beslissing op het bezwaar te kunnen nemen, omdat eisers bij brief van 6 juli 2023 de staatssecretaris hebben verzocht om documenten bij de besluitvorming te betrekken. Gelet op het tijdsverloop sinds de brief van 6 juli 2023, acht de rechtbank het in dit geval redelijk om te bepalen dat de staatssecretaris binnen acht weken een besluit op het bezwaar bekend moet maken. Bij het bepalen van deze termijn heeft de rechtbank rekening gehouden met de duur van de procedure met betrekking tot deze aanvraag tot nu toe, de duur van de bezwaarprocedure (ruim 11 maanden), het belang dat bestaat bij het verkrijgen van duidelijkheid over een hereniging en het belang bij een zorgvuldige besluitvorming. Een beslistermijn van vier weken, zoals door eisers bepleit, acht de rechtbank in het kader van een zorgvuldige besluitvorming niet passend.
6. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris aan eisers een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn door de staatssecretaris wordt overschreden. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
7. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5). Tevens dient de staatssecretaris het door eisers betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt de staatssecretaris op binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op het bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat de staatssecretaris aan eisers een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 7.500,-;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 418,50 aan proceskosten aan eisers.
- bepaalt dat de staatssecretaris het door eisers betaalde griffierecht van € 184,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.A. Ruiter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.