ECLI:NL:RBDHA:2023:20147

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
NL23.15717
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Nigeriaanse eiser op grond van niet-ontvankelijkheid en geloofwaardigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 14 december 2023 uitspraak gedaan in de asielaanvraag van een Nigeriaanse eiser. De eiser had eerder asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvraag werd in 2019 niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk werd geacht. In 2021 diende eiser een tweede asielaanvraag in, waarbij hij stelde dat hij lid was van een politieke partij en vreesde voor vervolging in Nigeria vanwege zijn politieke activiteiten. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen, omdat de rechtbank de geloofwaardigheid van eisers verklaringen over de politieke situatie en de bedreigingen die hij zou hebben ondervonden, niet kon vaststellen. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij in Nigeria daadwerkelijk gevaar liep vanwege zijn politieke activiteiten. Bovendien werd het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat hij niet tijdig de gronden van zijn beroep had ingediend. De rechtbank concludeerde dat het effectueren van het bestreden besluit niet zou leiden tot een schending van artikel 3 van het EVRM, en dat eiser geen recht had op vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door rechter B.F.Th. de Roos, in aanwezigheid van griffier A.S. Hamans.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.15717

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. drs. C.G. Matze),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.A. Mandersloot).

Inleiding

In het besluit van 24 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 december 2023 op een zitting behandeld in Breda. Op deze zitting zijn de gemachtigden van eiser en verweerder verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Nigeriaanse nationaliteit.
2. Op 14 juli 2019 heeft eiser asiel aangevraagd in Nederland. In het besluit van 12 november 2019 heeft verweerder deze aanvraag niet in behandeling genomen op de grond dat Italië daarvoor verantwoordelijk was. Dit staat in rechte vast. Vervolgens heeft eiser een tijdelijke reguliere verblijfsvergunning gehad op grond van de regeling voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel.
3. Deze zaak gaat over eisers tweede asielaanvraag van 22 januari 2021 die is ingediend nadat eiser werd toegelaten tot de nationale (asiel-) procedure. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij actief lid was van de politieke partij
[naam politieke partij 1]([naam politieke partij 1]). Eiser heeft verklaard dat er tijdens een door hem georganiseerde manifestatie van deze partij een incident heeft plaatsgevonden tussen de [naam politieke partij 1] en de rivaliserende politieke partij
[naam politieke partij 2], waarbij verschillende doden en gewonden zijn gevallen. Eiser vreest dat hij daarvoor in Nigeria zwaar zal worden gestraft vanwege verkiezingsgeweld. Daarnaast heeft eiser verklaard dat de mensensmokkelaar die hem naar Europa heeft vervoerd hem met de dood heeft bedreigd.
4. In het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. Ook heeft verweerder geloofwaardig geacht dat eiser lid is geweest van de [naam politieke partij 1] en dat hij voor deze partij diverse activiteiten heeft ondernomen, namelijk het leiden van campagnes, het uitdelen van materialen, het mobiliseren van jeugd en het proberen mensen te overtuigen om op de [naam politieke partij 1] te stemmen. Verweerder heeft echter niet geloofwaardig geacht dat eiser hierdoor problemen heeft ondervonden. De door eiser gestelde problemen met de mensensmokkelaar heeft verweerder ook ongeloofwaardig geacht. Verder heeft verweerder overwogen dat eiser niet is aan te merken als een vluchteling omdat hij geen fundamentele politieke overtuiging heeft en omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hem in Nigeria een lange gevangenisstraf te wachten staat.
5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert aan dat verweerder de problemen vanwege zijn activiteiten voor de [naam politieke partij 1] en de problemen met de mensensmokkelaar ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Op wat eiser aanvoert zal hierna verder worden ingegaan.
6. In het verweerschrift heeft verweerder meegedeeld dat in het bestreden besluit ten aanzien van eisers politieke overtuiging niet is uitgegaan van het juiste toetsingskader, gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 21 september 2023, ECLI:EU:C:2023:688 (
S. en A. tegen Nederland). In dat arrest is namelijk geoordeeld dat voor het aannemen van een politieke overtuiging geen bepaalde mate van diepgeworteldheid vereist mag worden. Ter zitting heeft verweerder primair het standpunt ingenomen dat het bestreden besluit in stand kan blijven omdat dit aspect niet wordt bestreden en subsidiair dat het beroep gegrond moet worden verklaard met instandlating van de rechtsgevolgen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Ontvankelijkheid
7. De bestuursrechter moet ambtshalve, dat wil zeggen: uit eigen beweging, beoordelen of aan de vereisten voor indiening van het beroep is voldaan.
8. Op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat een beroepschrift ten minste de gronden van het beroep. Op grond van artikel 6:6 van de Awb kan een beroep niet-ontvankelijk worden verklaard als niet is voldaan aan artikel 6:5, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad om het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
9. Het beroepschrift van eiser van 29 mei 2023 bevat geen gronden. Daarom heeft de rechtbank eiser op 1 juni 2023 verzocht om alsnog de gronden van het beroep in te dienen binnen een termijn van vier weken. Deze termijn liep tot en met donderdag 29 juni 2023. De gronden zijn echter pas op zondag 2 juli 2023 ontvangen. Daarbij is vermeld dat het niet lukte om de gronden op 29 juni 2023 via het digitale dossier in te dienen, waarbij overigens abusievelijk is vermeld dat die dag een vrijdag was. Uit de Archiefpagina onderhoud en storingen op rechtspraak.nl blijkt echter niet dat er op die dag sprake was van ontoegankelijkheid van het digitale dossier wegens onderhoud of storing. Ter zitting is namens eiser nog gesteld dat ook sprake kan zijn van een storing zonder dat die zichtbaar is op deze archiefpagina. Ter onderbouwing daarvan is een schermafbeelding van een foutmelding overgelegd. Uit deze schermafbeelding kan echter niet worden opgemaakt dat het op 29 juni 2023 niet mogelijk was om stukken in te dienen. Verder is namens eiser ter zitting nog gesteld dat de gronden op 29 juni 2023 per gewone post zijn verstuurd. De gronden zijn bij de rechtbank echter niet per post ontvangen. De rechtbank heeft na afloop van de zitting nog telefonisch navraag gedaan bij de griffie van zittingsplaats Den Haag en bij het Centraal Inschrijfbureau Vreemdelingenzaken te Haarlem, maar ook daar zijn de gronden niet per post ontvangen.
10. Dit brengt mee dat het beroep in beginsel niet-ontvankelijk is. Op grond van punt 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998, ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494, in de zaak
Bahaddar tegen Nederlandkan met deze vaststelling echter niet worden volstaan. Beoordeeld moet worden of bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden nopen tot de conclusie dat het effectueren van het bestreden besluit onmiskenbaar leidt tot behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Als daarvan sprake is, moet niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijven. In dat kader oordeelt de rechtbank nog als volgt.
Geloofwaardigheid
11. Verweerder heeft niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat het door hem geschetste incident tussen de [naam politieke partij 1] en de APC daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat er over dit incident geen enkele openbare bron te vinden is en dat eiser er zelf ook geen stukken van heeft overgelegd. De rechtbank acht hierbij van belang dat eiser heeft verklaard dat dit incident veel media-aandacht heeft gekregen. Ook heeft verweerder terecht aan eiser tegengeworpen dat hij tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over hoe hij kon zien dat de mensen die in de aanval gingen, van de [naam politieke partij 2] waren. Enerzijds heeft eiser namelijk verklaard dat hij gelijk van de situatie wegvluchtte, terwijl hij anderzijds heeft verklaard dat hij kon zien dat deze mensen na enige tijd hun overkleding uittrokken waardoor hun onderkleding met daarop een partijlogo zichtbaar werd. Verder heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat niet valt in te zien waarom eiser als [naam politieke partij 1]-lid verantwoordelijk zou worden gehouden voor het incident, terwijl het volgens eiser de leden van de [naam politieke partij 2] waren die de aanval hebben ingezet. Eisers verklaring dat aan Chief Obazer, een vooraanstaand traditioneel leider wiens zoon bij het incident zou zijn omgekomen, is verteld dat de [naam politieke partij 1] schuldig was, is gebaseerd op vermoedens van eiser en is niet nader onderbouwd. Ten slotte heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat niet aannemelijk is geworden waarom eiser in de negatieve aandacht van de Nigeriaanse autoriteiten zou staan. Hierbij heeft verweerder kunnen betrekken dat ook dit is gebaseerd op vermoedens van eiser, dat eiser na het incident nog geruime tijd in Nigeria heeft kunnen verblijven en dat er gelet op de verklaringen van eiser bij zijn moeder thuis nooit enig document van de autoriteiten is ontvangen. Gelet op het voorgaande kan eiser niet worden gevolgd in zijn stelling dat dit onderdeel van zijn relaas geloofwaardig had moeten worden geacht vanwege de geloofwaardigheid van zijn activiteiten voor de [naam politieke partij 1] in combinatie met de landeninformatie waaruit blijkt dat in Nigeria bij onder andere politieke bijeenkomsten fatale incidenten voorkomen.
12. Daarnaast heeft verweerder de door eiser gestelde problemen met de mensensmokkelaar niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft terecht overwogen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de manier waarop hij deze mensensmokkelaar zou hebben ontmoet, en over wanneer dat zou zijn gebeurd. Eiser heeft immers enerzijds verklaard dat hij de mensensmokkelaar heeft leren kennen via een vriend, maar anderzijds dat hij de mensensmokkelaar zelf is tegengekomen. Verder heeft eiser enerzijds verklaard dat hij hem op 15 of 16 juli 2014 heeft ontmoet, maar anderzijds dat hij het niet meer weet. Daarnaast heeft verweerder terecht overwogen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over het moment waarop hij van de mensensmokkelaar voor het eerst bolletjes met drugs moest slikken. Eiser heeft namelijk enerzijds verklaard dat dit in Libië was, maar anderzijds dat hij toen al in Italië was. Ter zitting is namens eiser aangevoerd dat de mensensmokkelaar onderdeel uitmaakt van een netwerk van smokkelaars die vanwege geldelijke belangen samenwerken om vreemdelingen in het gareel te houden. Deze stelling is niet verder onderbouwd en zodanig algemeen dat deze geen aanleiding vormt voor een ander oordeel op dit punt.

Conclusie en gevolgen

13. De rechtbank komt tot de conclusie dat het effectueren van het bestreden besluit niet onmiskenbaar leidt tot een schending van artikel 3 van het EVRM. Eiser krijgt dan ook geen gelijk. Het beroep is niet-ontvankelijk. Hij krijgt om die reden geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.