ECLI:NL:RBDHA:2023:2022

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
NL22.23304
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanvraag tot verlenging geldigheidsduur verblijfsvergunning en ambtshalve toetsing van het recht op verblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, geboren in 1979 en van Marokkaanse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor verlenging van zijn verblijfsvergunning regulier, die eerder was ingetrokken na de melding van zijn ex-echtgenote dat de gezinsband was verbroken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de intrekking van de verblijfsvergunning in rechte vaststaat en dat de gevraagde verlenging niet mogelijk is. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris in het bestreden besluit voldoende had beoordeeld of de eiser aanspraak maakte op een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM of op basis van het arrest Chavez-Vilchez. De rechtbank oordeelde dat de eiser in de huidige procedure geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die de eerdere beoordeling in een ander licht zouden stellen. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden ingezien op de website van de rechtspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.23304

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.M. Polman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Visschers).

Procesverloop

Bij het besluit van 19 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning regulier met het verblijfsdoel ‘familie en gezin’ ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 2 februari 2023 op zitting behandeld te Breda. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1979 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Eiser is op 1 juli 2016 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ bij zijn toenmalige echtgenote. Op 15 maart 2019 heeft eisers toenmalige echtgenote bij verweerder gemeld dat de gezinsband met eiser is verbroken, omdat zij op 6 maart 2019 zijn gescheiden. Bij besluit van 1 oktober 2020 is eisers verblijfsvergunning ingetrokken met terugwerkende kracht tot 28 maart 2019. Het daartegen gemaakte bezwaar is, nadat op 2 juni 2021 een hoorzitting had plaatsgevonden, bij besluit van 1 juli 2021 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 23 november 2021 is het beroep ongegrond verklaard. [1] De rechtbank heeft onder meer overwogen dat verweerder terecht geen afgeleid Europees verblijfsrecht van eiser heeft aangenomen en dat geen sprake is van strijd met artikel 8 van het EVRM. [2] De Afdeling [3] heeft het door eiser ingestelde hoger beroep bij uitspraak van 6 januari 2022 ongegrond verklaard. [4]
3. Op 2 april 2021 heeft eiser de huidige aanvraag ingediend tot verlenging van de geldigheidsduur zijn verblijfsvergunning. Bij besluit van 15 april 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat eiser niet meer aan de beperking van de verblijfsvergunning voldoet en deze met ingang van 28 maart 2019 is ingetrokken. Daarnaast heeft verweerder overwogen dat de afwijzing van de aanvraag niet leidt tot strijd met artikel 8 van het EVRM en er ook geen sprake is van een afgeleid Europees verblijfsrecht op grond van het arrest Chavez-Vilchez. [5] In het bestreden besluit heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd en het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder heeft voorts overwogen dat eiser in de procedure over de intrekking van zijn verblijfsvergunning alles heeft kunnen aanvoeren wat van belang is en dat eiser tijdens de huidige procedure geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd.
4. Eiser voert daartegen het volgende aan. Voor zover geen verlenging kan worden gevraagd van een reeds ingetrokken verblijfsvergunning, had verweerder moeten toetsen of voldaan werd aan de voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM of een verblijfsrecht op grond van het arrest Chavez-Vilchez. Verweerder had eiser daarom ook moeten horen. Eiser wijst in dit kader op de uitspraken van de Afdeling van 20 januari 2022 en 6 juli 2022. [6]
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. De rechtbank stelt voorop dat de intrekking van eisers verblijfsvergunning in rechte vaststaat. Verweerder heeft dan ook terecht overwogen dat de gevraagde verlenging van de geldigheidsduur van deze verblijfsvergunning niet mogelijk is.
6. Anders dan eiser betoogt, heeft verweerder in het bestreden besluit wel degelijk beoordeeld of eiser aanspraak maakt op een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM of een verblijfsrecht op grond van het arrest Chavez-Vilchez. Verweerder heeft in dat kader immers verwezen naar de intrekkingsprocedure waar beide gronden aan bod zijn gekomen. Verweerder heeft terecht overwogen dat eiser in de huidige procedure niets heeft aangevoerd wat de beoordeling in de vorige procedure in een ander licht stelt. In het verweerschrift heeft verweerder voorts terecht overwogen dat tijdens de vorige procedure al sprake was van een omgangsregeling, zodat het in beroep overgelegde verzoekschrift tot vaststelling van een omgangsregeling en het gezag geen nieuw feit betreft. Gelet hierop heeft verweerder eiser ook niet hoeven horen in bezwaar. Daarbij is terecht belang gehecht aan de omstandigheid dat eiser zijn stellingen in bezwaar niet nader heeft geconcretiseerd en onderbouwd met stukken. De rechtbank acht ook van belang dat eiser in de bezwaarfase van de intrekkingsprocedure al is gehoord over de omgang met zijn dochter en dat hij toen alle relevante (overige) omstandigheden naar voren heeft kunnen brengen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL21.10793.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Zaaknummer 202107828/1/V2.
5.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
6.ECLI:NL:RVS:2022:187 en ECLI:RVS:2022:1918.