ECLI:NL:RBDHA:2023:20223

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
NL23.38311
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Syrische eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris heeft dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat Finland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting, op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de eiser ongelijk krijgt en het besluit van de staatssecretaris in stand blijft. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris terecht heeft aangenomen dat Finland zijn verdragsverplichtingen nakomt en dat er geen reden is om aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel te twijfelen. De eiser heeft niet aangetoond dat er een reëel risico bestaat op (in)direct refoulement of een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM bij overdracht aan Finland.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de enkele omstandigheid dat de eiser familie in Nederland heeft, niet voldoende is om een uitzondering te maken op de Dublinverordening. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris geen aanleiding had om de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.38311

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

geboren op [geboortedatum],
van Syrische nationaliteit,
v-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. Y. Izgi),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 4 december 2023 niet in behandeling genomen omdat Finland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
1.2.
Het verzoek een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder het zaaknummer NL23.38312. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland op 12 juli 2023 bij Finland een verzoek om terugname gedaan. Finland heeft dit verzoek op 14 juli 2023 op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening aanvaard.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser stelt dat ten aanzien van Finland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan omdat bij overdracht aan Finland een risico bestaat op (in)direct refoulement en een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM. Eiser voert daarnaast aan dat hij de intentie had om naar Nederland te reizen en dat zijn vingerafdrukken gedwongen zijn afgenomen in Finland.
5.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de staatssecretaris er in het algemeen van uitgaan dat Finland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Finland dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Finland een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM [2] of artikel 4 van het Handvest [3] . Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest zal, in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019. [4]
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd om het voorgaande aannemelijk te maken. Het enkele feit dat eiser zijn vingerafdrukken gedwongen zijn afgenomen betekent niet dat er niet meer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Op grond van artikel 14 van de Dublinverordening zijn de lidstaten immers verplicht om illegale vreemdelingen te registreren. Voor zover eiser stelt dat hij in Finland geen asielaanvraag wilde doen, overweegt de rechtbank dat de intentie op grond van de Dublinverordening niet relevant is voor het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat. Nu er een claimakkoord tot stand is gekomen, mag de staatssecretaris ervan uitgaan dat de Finse autoriteiten het asielverzoek in behandeling zullen nemen overeenkomstig de internationale verplichtingen en relevante Europese richtlijnen. Van eiser mag worden verwacht dat hij zich bij voorkomende problemen in de asielprocedure, opvangvoorzieningen, of anderszins beklaagt bij de Finse autoriteiten. Niet is gebleken dat de autoriteiten van Finland eiser niet zouden kunnen of willen helpen, of dat klagen bij voorbaat zinloos is.
5.3.
De rechtbank volgt eiser verder niet in zijn stelling dat de staatssecretaris nader onderzoek had moeten doen naar het risico op indirect refoulement bij overdracht van eiser aan Finland. Uit een recent arrest van het Hof van Justitie volgt dat toetsing of indirect refoulement aannemelijk is, niet aan de orde is bij de beoordeling van een overdrachtsbesluit, als ten aanzien van de aangezochte lidstaat mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [5] Uit r.o. 5.2. volgt dat de staatssecretaris ten aanzien van Finland terecht uitgaat van het interstatelijke vertrouwensbeginsel. Een verschil in toelatings- en beschermingsbeleid kan volgens het Hof van Justitie niet worden aangemerkt als een systeemfout. Nog daargelaten dat eiser in deze procedure ook geen informatie heeft ingebracht waaruit valt af te leiden dat sprake is van een evident en fundamenteel verschil in beschermingsbeleid tussen Finland en Nederland.
Artikel 17 Dublinverordening
6. Eiser voert aan dat sprake is van een bijzondere, individuele omstandigheid die maakt dat overdracht aan Finland van een onevenredige hardheid getuigt. Eiser heeft familie in Nederland, waardoor de behandeling van zijn asielverzoek in Nederland in de rede ligt.
6.1.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, kan in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening, een lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht. In paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 is nader uitgewerkt wanneer de staatssecretaris van deze bevoegdheid gebruikmaakt.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris in het door eiser aangevoerde redelijkerwijs geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. De enkele omstandigheid dat eisers familie in Nederland verblijft en eiser in Finland niemand kent, is geen omstandigheid die zo bijzonder en individueel is dat de staatssecretaris een uitzondering had moeten maken en de asielaanvraag van eiser aan zich had moeten trekken. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de Dublinverordening niet is bedoeld als reguliere route voor gezinshereniging.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is kennelijk ongegrond. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht buiten behandeling gesteld. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Geçer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4.ECLI:EU:C:2019:218.
5.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 november 2023, zaken C‑228/21, C‑254/21, C‑297/21, C‑315/21 en C‑328/21, ECLI:EU:C:2023:934, r.o. 140-142.