ECLI:NL:RBDHA:2023:20223
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Syrische eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris heeft dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat Finland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting, op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de eiser ongelijk krijgt en het besluit van de staatssecretaris in stand blijft. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris terecht heeft aangenomen dat Finland zijn verdragsverplichtingen nakomt en dat er geen reden is om aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel te twijfelen. De eiser heeft niet aangetoond dat er een reëel risico bestaat op (in)direct refoulement of een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM bij overdracht aan Finland.
Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de enkele omstandigheid dat de eiser familie in Nederland heeft, niet voldoende is om een uitzondering te maken op de Dublinverordening. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris geen aanleiding had om de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze beslissing.