ECLI:NL:RBDHA:2023:20242

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
23/2727
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om overbrenging vanuit Afghanistan naar Nederland voor voormalig EUPOL personeel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 18 december 2023, wordt het beroep van eiseres, een voormalige schoonmaakster voor de Europese Politie Missie in Afghanistan (EUPOL), tegen de afwijzing van haar aanvraag voor overbrenging naar Nederland beoordeeld. Eiseres, afkomstig uit Iran, had verzocht om overbrenging voor haar en haar gezinsleden, maar haar aanvraag werd afgewezen door de minister van Buitenlandse Zaken. De rechtbank behandelt de afwijzing van de aanvraag, die eerder op 28 juni 2022 was afgewezen en bevestigd in een bestreden besluit van 1 maart 2023. Eiseres stelt dat zij voldoet aan de criteria voor overbrenging, maar de rechtbank oordeelt dat zij niet kan aantonen dat zij ten minste een jaar structureel substantiële werkzaamheden heeft verricht voor een Nederlandse functionaris van EUPOL. De rechtbank concludeert dat de werkzaamheden van eiseres als schoonmaakster niet in een voor het publiek zichtbare functie waren en dat zij niet specifiek voor een Nederlandse functionaris heeft gewerkt. De rechtbank oordeelt dat het beleid van de minister niet inconsistent is toegepast en dat de hoorplicht niet is geschonden. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres en haar gezinsleden niet in aanmerking komen voor overbrenging naar Nederland.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2727

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 december 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Iran, eiseres

(gemachtigde: mr. A.W. Eikelboom),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Asperen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 28 juni 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 1 maart 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 20 november 2023 op zitting behandeld. Eiseres heeft via een telefoonverbinding deelgenomen. De gemachtigde van eiseres was aanwezig. Als tolk was M. Masshoor aanwezig. Verder waren [naam 1] en [naam 2] aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. In augustus 2021 heeft eiseres contact gezocht met verweerder. Vervolgens heeft zij verweerder verzocht om haar en haar gezinsleden over te brengen vanuit Iran naar Nederland. Eiseres stelt tussen 2007 en 2016 als schoonmaakster voor de Europese Politie Missie in Afghanistan (EUPOL) te hebben gewerkt. Haar verzoek is afgewezen, omdat zij volgens verweerder niet voor overbrenging in aanmerking komt. Eiseres is niet opgeroepen tijdens de acute evacuatiefase, en behoort niet tot één van de twee groepen waarvoor een speciale voorziening is getroffen in de Kamerbrief van 11 oktober 2021 (de Kamerbrief). [1] Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres niet in een voor het publiek zichtbare functie heeft gewerkt, omdat de werkzaamheden als schoonmaker doorgaans plaatsvinden binnen de compound, dan wel op een militaire basis, buiten het zicht van publiek. Daarnaast blijkt volgens verweerder uit de overgelegde informatie enkel dat eiseres als schoonmaakster heeft gewerkt voor EUPOL, maar niet dat zij voor ten minste een jaar structureel substantiële werkzaamheden heeft verricht voor een Nederlandse EUPOL functionaris. Ten slotte is volgens verweerder geen sprake van schending van het evenredigheids- en gelijkheidsbeginsel.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres stelt dat zij valt onder de tweede bijzondere groep, zoals genoemd in de Kamerbrief. [2] Gelet op het bestreden besluit is eiseres van mening dat de criteria, dat zij haar identiteit aannemelijk moet maken en dat zij ten minste een jaar voor EUPOL heeft gewerkt, niet in geschil zijn. Eiseres betoogt dat zij ook voldoet aan de overige criteria. Zij stelt dat zij substantiële werkzaamheden heeft verricht. Deze werkzaamheden heeft zij verricht voor een Nederlandse functionaris. Daarnaast ging het om een publiek zichtbare functie. Zij onderbouwt haar standpunt met brieven van [naam 1] en [naam 3] en stelt dat deze brieven niet kenbaar in het bestreden besluit zijn betrokken. Eiseres vindt dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en onvoldoende heeft gemotiveerd. Zij stelt verder dat de Kamerbrief niet is gepubliceerd in de Staatscourant en daarom niet officieel in werking is getreden. Dit betekent dat de inhoud van de Kamerbrief geen beleidsregel is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), maar een vaste gedragslijn. Eiseres vindt dan ook dat niet kan worden volstaan met de toets of verweerder in overeenstemming met de Kamerbrief heeft gehandeld, maar dat de rechtbank de aanvaardbaarheid van het beleid, en in het bijzonder de gehanteerde criteria in dit individuele geval moet vaststellen. Ook de toepassing van de criteria in de Kamerbrief zijn onvoldoende duidelijk. De criteria zijn niet uitgewerkt in beleid of in een werkinstructie. Hierom kan het bestreden besluit niet in stand blijven. Daarnaast vindt eiseres dat in de Kamerbrief ten onrechte aanvullende voorwaarden zijn gesteld gelet op het Raadsbesluit. [3] Zij betoogt dat het Raadsbesluit oproept tot het evacueren van al het EUPOL personeel en dat het vasthouden aan aanvullende criteria in de Kamerbrief daarmee in strijd en onevenredig is. Ook heeft verweerder niet voldaan aan zijn onderzoekplicht en was hij gehouden om met de Europese dienst voor extern optreden (EDEO) samen te werken om zijn evacuatie te effectueren. Ten slotte betoogt eiseres dat de hoorplicht is geschonden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Het beleid en toetsingskader voor overbrenging van personen uit Afghanistan is neergelegd in de Kamerbrief. In die brief wordt een speciale voorziening getroffen voor twee afgebakende groepen die, naast personen die ten tijde van de acute evacuatiefase al waren opgeroepen, voor overbrenging naar Nederland in aanmerking komen.
4.1.
Het gaat hierbij om medewerkers (en hun kerngezinnen) van een ten laste van de begroting van Buitenlandse Zaken/Buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking gefinancierd project op het gebied van sociale vooruitgang, vrede en veiligheid of duurzame ontwikkeling.
4.2.
Ook personen (en hun kerngezin) die in de afgelopen twintig jaar hebben gewerkt voor Defensie of EUPOL in Afghanistan in een voor het publiek zichtbare functie komen in aanmerking. Zij moeten kunnen aantonen dat zij ten minste een jaar structureel substantiële werkzaamheden hebben verricht voor Defensie en/of voor een Nederlandse functionaris EUPOL.
4.3.
Over dit beleid heeft de Afdeling twee richtinggevende uitspraken [4] gedaan. Geoordeeld is dat het gaat om buitenwettelijk en begunstigend beleid, waarbij het kabinet veel beleidsruimte heeft. Het stond het kabinet daarom vrij om vereisten vast te stellen zodat de groepen waarop de begunstiging van toepassing is duidelijk konden worden afgebakend. [5] Aan personen die buiten dit beleid vallen, wordt niets onthouden waar zij anders wel recht op zouden hebben. Als de minister de overkomst van personen die buiten dit beleid vallen niet faciliteert schendt hij niet hun fundamentele rechten. Ook niet als de Taliban dat mogelijk wel doen. [6] Een beroep op het recht op leven en het verbod op een onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in het EVRM en het IVBPR slaagt niet omdat deze verdragen Nederland niet verplichten tot evacuatie van personen. [7] Het beleid is niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. [8]
4.4.
Bij de toepassing van het beleid moet er wel aandacht zijn voor gevallen waarin ‘iemand bijvoorbeeld net niet onder de omschrijving van een groep in het beleid valt, en dit tot een inconsistente toepassing van het beleid leidt waarvoor geen goede motivering gegeven is’. [9]
4.5.
Ook mag de minister niet strikt vasthouden aan de minimumperiode van een jaar als zich bijzondere omstandigheden voordoen’. [10] De rechtbank leidt uit de in overweging 4.3. van de uitspraak van 22 februari 2023 [11] genoemde omstandigheden af dat er voor een persoon die behoort tot een van de twee doelgroepen maar die niet gedurende de minimumperiode structureel substantiële werkzaamheden heeft verricht een verplichting tot evacuatie kan bestaan. Dat is het geval als gezegd kan worden dat die persoon door de aard van de werkzaamheden (high profile) in een kortere periode zodanig in een voor het publiek zichtbare functie is geweest dat consistente toepassing van dit vereiste meebrengt dat zijn situatie vergelijkbaar is met een persoon die daarin ten minste een jaar heeft gewerkt.
5. De rechtbank zal wat in beroep is aangevoerd beoordelen aan de hand van het hiervoor onder 4. weergegeven kader. Daarbij wijst de rechtbank er op dat uit het gestelde onder 4.3. volgt dat de mate van gevaar die een aanvrager stelt te lopen niet kan worden meegewogen.
6. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij ten minste één jaar structureel werkzaamheden heeft verricht voor een Nederlandse functionaris van EUPOL. Zij heeft namelijk niet specifiek voor een Nederlandse functionaris van EUPOL gewerkt. Als schoonmaakster werkte zij ten behoeve van alle medewerkers van EUPOL. Dat haar werk ook ten goede is gekomen aan Nederlanders die bij EUPOL hebben gewerkt, is niet voldoende. Verweerder heeft ter zitting nader toegelicht dat de speciale voorziening is bedoeld voor mensen die bepaalde werkzaamheden verrichtten specifiek voor een bepaalde Nederlandse functionaris, zoals tolken en genderspecialisten. Schoonmakers vallen hier niet onder. Er was daarom geen sprake van een samenwerking met een Nederlandse functionaris van EUPOL zoals is bedoeld in de Kamerbrief. Eiseres heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat in de Kamerbrief met betrekking tot de werkzaamheden voor defensie geen onderscheid wordt gemaakt tussen de functies en dat dit voor EUPOL anders is. Verweerder heeft aangegeven dat de missie van defensie een militaire en een Nederlandse missie was. EUPOL was een missie van de Europese Unie. Met verweerder is de rechtbank van oordeel, gelet op de formulering in de Kamerbrief, dat moet worden gekeken naar het verrichten van werkzaamheden specifiek voor een Nederlandse functionaris van EUPOL. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het beleid dan ook niet inconsistent toegepast.
7. Ook werkte eiseres niet in een zichtbare, publieke functie. Uit de Kamerbrief volgt dat (fixers van) journalisten en mensenrechtenverdedigers personen zijn die in een zichtbare, publieke functie hebben gewerkt. Het betoog van eiseres dat de voorwaarde niet evenredig is, omdat geen van de medewerkers van EUPOL dat in het geheim kon zijn en het geen geschikt en noodzakelijk middel is om de kring van EUPOL medewerkers die gevaar lopen af te bakenen, slaagt niet. Het gaat er niet om dat bekend was of bekend kon zijn dat iemand voor Defensie of EUPOL werkte. Onvoldoende is dat personen konden zien dat iemand bijvoorbeeld een bepaald gebouw binnenging, of dat bezoekers of werknemers eiseres aan het werk hebben kunnen zien. De verklaringen van medewerkers van EUPOL over de werkzaamheden van eiseres maken dat niet anders.
8. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat de Kamerbrief een vaste gedragslijn is en dat niet kan worden volstaan met de toets of verweerder in overeenstemming met de Kamerbrief heeft gehandeld, maar de rechtbank de aanvaardbaarheid van het beleid, en in het bijzonder de gehanteerde criteria in dit individuele geval moet vaststellen, overweegt de rechtbank nogmaals dat het hier gaat om buitenwettelijk begunstigend beleid en dat het kabinet daarbij veel beleidsruimte heeft. Het beleid is begunstigend en de vereisten stellen grenzen aan de groepen op wie die begunstiging van toepassing is. Aan personen die buiten dit beleid vallen, wordt niets onthouden waar zij anders wel recht op zouden hebben.
9. Voor zover eiseres stelt te vallen onder de categorie van het Raadsbesluit om specifieke Afghanen naar Europa over te brengen heeft verweerder dit gezien het beoordelingskader niet hoeven meewegen. De rechtbank volgt verweerder dan ook in het standpunt dat het voor de lidstaten niet mogelijk is zelf mensen voor te dragen voor de door EDEO opgestelde lijst en dat het Raadbesluit niet verplicht tot meer of ander handelen. Daarnaast is de rechtbank met verweerder van oordeel dat uit het besluit van de Raad geenszins een verplichting volgt voor een specifieke lidstaat om voor een bepaalde persoon in samenwerking met EDEO overbrenging te bewerkstelligen. Anders dan eiseres betoogt, is er bij de beoordeling van een aanvraag om overbrenging geen ruimte voor verdergaande toetsing op de door de aanvrager aangevoerde bijzondere individuele omstandigheden.
10. De rechtbank is van oordeel dat de hoorplicht in de bezwaarfase niet is geschonden, omdat verweerder op basis van alle beschikbare informatie die hij ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit, tot het oordeel heeft kunnen komen dat eiseres niet voldoet aan de criteria. Op de zitting zijn geen nieuwe dingen naar voren gekomen die dit anders maken.
11. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bestreden besluit zorgvuldig heeft voorbereid, en voldoende heeft gemotiveerd waarom eiseres en haar gezinsleden niet in aanmerking komen voor overbrenging naar Nederland.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder zich niet hoeft in te spannen om eiseres en haar gezin/familieleden over te brengen naar Nederland. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Maas, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2021/22, 27 925, nr. 860.
2.In de Kamerbrief staat op pagina 4 bovenaan: Voor Defensie en JenV gaat het daarnaast om personen (en hun kerngezin) die in de afgelopen twintig jaar hebben gewerkt voor Defensie of EUPOL in Afghanistan in een voor het publiek zichtbare functie. Zij moeten kunnen aantonen dat zij ten minste een jaar structureel substantiële werkzaamheden hebben verricht voor Defensie en/of voor een Nederlandse functionaris EUPOL. En ook in hun geval moet de identiteit en Afghaanse nationaliteit vast te stellen zijn.
3.Het Raadsbesluit 2022/151 van de Raad van de Europese Unie van 3 februari 2022.
4.Uitspraken van de Afdeling van 22 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:718 en ECLI:NL:RVS:2023:719.
5.Zie ook de uitspraak van de Voorzieningenrechter Rechtbank Den Haag 17 januari 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:175 en van de Meervoudige kamer Rechtbank Den Haag 22 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:2164.
6.ECLI:NL:RVS:2023:718 overweging 4. en 4.2.
7.ECLI:NL:RVS:2023:718 overweging 4.4.
8.ECLI:NL:RVS:2023:718 overweging 4.3 en ECLI:NL:RVS:2023:719 overweging 5.1.
9.ECLI:NL:RVS:2023:719 overweging 5.1.
10.ECLI:NL:RVS:2023:718 overweging 4.3.