ECLI:NL:RBDHA:2023:20262

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
NL23.22891
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van geloofwaardigheid en vertrektermijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 december 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Gambiaanse nationaliteit, had op 8 oktober 2020 een asielaanvraag ingediend, die op 9 augustus 2023 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 29 november 2023 behandeld. Eiser stelde dat hij in mei 2015 betrokken was bij een auto-ongeluk waarbij een kind om het leven kwam, wat leidde tot zijn vlucht uit Gambia. De staatssecretaris achtte de asielaanvraag ongegrond, omdat de geloofwaardigheid van eisers verklaringen over het ongeluk niet werd ondersteund door voldoende bewijs, zoals het ontbreken van details over een politierapport dat hij in zijn bezit had.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht twijfels had over de geloofwaardigheid van eisers relaas. Eiser had wisselende verklaringen afgelegd over de gebeurtenissen rondom het ongeluk en kon niet overtuigend uitleggen waarom hij geen details kon geven over het politierapport. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had overwogen dat er een risico op onderduiken bestond, gezien de omstandigheden van eisers verblijf in Nederland en zijn eerdere afwezigheid bij afspraken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de staatssecretaris om de asielaanvraag af te wijzen en geen termijn voor vrijwillig vertrek te bieden.

De uitspraak benadrukt het belang van consistente en geloofwaardige verklaringen in asielprocedures en de rol van bewijs in het onderbouwen van claims van vervolging of gevaar. Eiser heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak, maar de rechtbank heeft de beslissing van de staatssecretaris als rechtmatig en goed onderbouwd beschouwd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.22891

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , V-nummer: [V-nr.] , eiser

(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.K. Ruijzendaal).

Procesverloop

Bij besluit van 9 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de verlengde asielprocedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 29 november 2023 op zitting behandeld in Breda. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen. Als tolk is verschenen M. Diallo. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Gambiaanse nationaliteit te hebben. Op 8 oktober 2020 heeft hij een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Aan de asielaanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij in mei 2015 een auto-ongeluk heeft veroorzaakt waarbij een vijfjarig kind is overleden. Na dit ongeluk heeft een menigte getracht eiser aan te vallen. Eiser is daarna uit Gambia gevlucht.
3 Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. De problemen die eiser stelt te hebben vanwege het ongeluk heeft verweerder niet geloofwaardig geacht. Redengevend is dat eiser hierover wisselende verklaringen heeft afgelegd. Ook heeft verweerder tegengeworpen dat eiser weinig kan vertellen over de inhoud van het politierapport dat over het ongeluk is opgesteld. Verder heeft verweerder overwogen dat sprake is van een risico dat eiser zal gaan onderduiken. Daarom is bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw.
4. Eiser voert aan dat verweerder het asielrelaas ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft ten onrechte tegengeworpen dat eiser tijdens het aanmeldgehoor niet heeft verklaard over zijn stage als visvervoerder, omdat niet naar deze werkzaamheden is gevraagd. Verweerder heeft ook ten onrechte tegengeworpen dat eiser wisselend heeft verklaard over het zien van het kind voorafgaand aan de aanrijding en de aanwezigheid van omstanders bij het ongeluk. Daarnaast heeft verweerder niet langer aan eiser tegengeworpen dat hij wisselend heeft verklaard over de ontsnapping aan de menigte na het ongeval. Het vervallen van deze tegenwerping rijmt niet met het ongeloofwaardig achten van eisers verklaringen over het ongeluk. Eiser meent verder dat onvoldoende rekening is gehouden met het tijdsverloop en dat verweerder hem ten onrechte niet het voordeel van de twijfel heeft gegund. Tot slot voert eiser aan dat geen sprake is van een risico op onderduiken en dat daarom ten onrechte geen termijn voor vrijwillig vertrek is geboden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Geloofwaardigheid van het asielrelaas
5. Niet ten onrechte is aan eiser tegengeworpen dat hij weinig kan vertellen over de inhoud van het politierapport over het auto-ongeluk, terwijl hij dit rapport wel in handen heeft gehad. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat dit rapport betrekking heeft op de reden waarom eiser Gambia heeft verlaten, waardoor van eiser verwacht mag worden dat hij hierover meer kan vertellen. Verweerder heeft het bevreemdingwekkend kunnen achten dat eiser met zijn nicht, van wie eiser het rapport heeft ontvangen, niet over het rapport heeft gesproken. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij het politierapport in Italië aan zijn advocaat heeft afgeven, maar dat hij zich de naam van die advocaat niet meer kan herinneren. Verweerder heeft in reactie daarop terecht het standpunt ingenomen dat het aan eiser kan worden toegerekend dat hij het politierapport niet heeft overgelegd.
6. Verder heeft verweerder terecht aan eiser tegengeworpen dat hij wisselend heeft verklaard over het zien van het kind vlak voor het ongeluk. Zo heeft eiser enerzijds verklaard het kind helemaal niet te hebben gezien en anderzijds dat hij wel een kind heeft gezien dat wegrende om een voetbal te halen. Dit is terecht als wisselend aangemerkt. Daarnaast heeft verweerder terecht overwogen dat eiser wisselend heeft verklaard over de omstanders bij het ongeluk, nu hij tijdens het gehoor enerzijds heeft verklaard dat hij alleen jongens op 200 á 300 meter afstand zag staan en hij anderzijds heeft verklaard dat daar ook andere omstanders waren. Voorts wordt eiser niet gevolgd in zijn stelling dat het vervallen van de tegenwerping over de ontsnapping niet rijmt met het ongeloofwaardig achten van de problemen vanwege het ongeluk. De ontsnapping is immers slechts een onderdeel van het relaas van eiser. Het ongeval zelf, met inbegrip van de omstandigheden waaronder dat plaatsvond, speelt zich eerder af.
7. Anders dan eiser meent, heeft verweerder wel degelijk rekening gehouden met het tijdsverloop sinds het ongeluk. Verweerder heeft hierover in het bestreden besluit niet ten onrechte opgemerkt dat het mogelijk is dat eiser door tijdsverloop en stress bepaalde details is vergeten, maar dat niet gevolgd wordt dat eiser belangrijke elementen uit het relaas is vergeten.
8. Gelet op dit alles heeft verweerder de door eiser gestelde problemen vanwege het ongeluk niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Wat eiser verder heeft aangevoerd tegen de tegenwerping over de werkzaamheden als visvervoerder behoeft geen bespreking, nu dit niet van doorslaggevend belang is.
9. Verweerder heeft verder terecht geen aanleiding gezien om aan eiser het voordeel van de twijfel te gunnen. Uit het voorgaande blijkt dat verweerder terecht heeft overwogen dat eiser wisselend heeft verklaard en het politierapport toerekenbaar niet heeft overgelegd. Er is dan ook niet aan de vereisten van artikel 31, zesde lid, van de Vw voldaan.
Vertrektermijn
10. Het risico op onttrekking aan het toezicht kan worden aangenomen als er zich ten minste twee gronden voordoen zoals beschreven in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000. Verweerder heeft overwogen dat in eisers geval vier gronden van toepassing zijn, te weten dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is ingereisd, dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, dat hij niet beschikt over voldoende middelen van bestaan en dat hij verdachte is van enig misdrijf. Eiser heeft de feitelijke juistheid van deze gronden niet betwist. In het verweerschrift heeft verweerder verder terecht erop gewezen dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken tijdens een eerdere procedure, op 7 augustus 2019 niet verschenen is voor een vertrekgesprek en ook niet is verschenen op een afspraak bij [naam organisatie] op 25 november 2021. Verweerder heeft op basis hiervan terecht het risico op onttrekken aan het toezicht aangenomen en aan eiser op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw een vertrektermijn mogen onthouden.
Conclusie
11. De asielaanvraag van eiser is terecht afgewezen als ongegrond en de termijn van vertrek is niet ten onrechte vastgesteld op nul dagen. Het beroep is ongegrond.
12. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.