ECLI:NL:RBDHA:2023:2028

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
NL23.3950
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot bewaring van een vreemdeling en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, die de Poolse nationaliteit heeft. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, had op 7 februari 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt.

De rechtbank heeft de zaak op 15 februari 2023 behandeld in Breda, waar eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, aanwezig was. De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring is opgelegd in het belang van de openbare orde, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser stelt dat hij rechtmatig verblijf heeft, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Polen inspanningen heeft verricht om een duurzaam verblijf op te bouwen.

De rechtbank concludeert dat het verwijderingsbesluit van 14 oktober 2021 nog steeds van kracht is en dat de maatregel van bewaring terecht is opgelegd. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De rechtbank wijst erop dat verweerder geen proceskosten hoeft te betalen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.3950

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 7 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 15 februari 2023 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen J.M. Proszkowski. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Poolse nationaliteit.
Maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat deze nodig is in het belang van de openbare orde, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Als zware gronden [1] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
En als lichte gronden [2] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat sprake is van rechtmatig verblijf, ook al heeft hij het grondgebied van Nederland niet daadwerkelijk en effectief verlaten. Op hem is immers een uitzondering van toepassing, inhoudende dat er een materiële wijziging is van omstandigheden die de Unieburger in staat stelt te voldoen aan de voorwaarden van artikel 7 van de Verblijfsrichtlijn [3] en die tot gevolg heeft dat de rechtsgevolgen van het verwijderingsbesluit komen te vervallen. Eiser wijst erop dat de enkele omstandigheid dat hij in Nederland werk zoekt al voldoende is om hieraan te voldoen. Ter onderbouwing verwijst eiser naar het arrest F.S. van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 22 juni 2021 [4] en de uitspraak van de Afdeling [5] van 30 mei 2022. [6]
4. Deze grond slaagt niet. In het verwijderingsbesluit van 14 oktober 2021 is vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft. Op basis daarvan is hij op 16 augustus 2022 uitgezet naar Polen. Eiser heeft in Polen vier maanden in detentie gezeten, waarna hij naar eigen zeggen op 22 of 23 december 2022 naar Nederland is teruggekeerd. Verweerder heeft terecht overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Polen inspanning heeft verricht om een duurzaam verblijf op te bouwen. Daarnaast slaagt het beroep op de uitspraak van de Afdeling niet, omdat de vreemdeling in die zaak na terugkeer naar Nederland ongeveer vier maanden legaal werk had en dat ook kon staven. Eiser heeft echter alleen een voornemen uitgesproken om in Nederland te werken. Dat hij contact heeft gezocht met uitzendbureaus, is verder ook niet onderbouwd. Dit betekent dat geen sprake is van een materiele wijziging van omstandigheden. De conclusie is dat het verwijderingsbesluit nog steeds van kracht is.
5. De overige zware en lichte gronden betwist eiser niet. De gronden zijn voldoende om aan te nemen dat een risico op onttrekking bestaat en zij kunnen de maatregel van bewaring dragen. Er is ook na ambtshalve beoordeling geen reden om de maatregel onrechtmatig te achten.
Conclusie
6. De maatregel van bewaring is terecht aan eiser opgelegd. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Verweerder hoeft geen proceskosten te betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om een schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3.Richtlijn 2004/38/EG.
4.arrest van 22 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:506, C-719/19 (FS tegen Nederland).
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.