ECLI:NL:RBDHA:2023:20379

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
NL23.27127
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de beëindiging van tijdelijke bescherming voor ontheemden uit Oekraïne

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat zijn recht op tijdelijke bescherming eindigt op 4 september 2023. De rechtbank behandelt het beroep, samen met een verzoek tot voorlopige voorziening, op 10 november 2023. De staatssecretaris heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat de beëindiging van de tijdelijke bescherming noodzakelijk is om de druk op de asielketen te verminderen en dat dit besluit niet in strijd is met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van 30 oktober 2023, waarin is geoordeeld dat de staatssecretaris bevoegd is om de tijdelijke bescherming voor de facultatieve groep te beëindigen.

De rechtbank overweegt dat de beëindiging van de tijdelijke bescherming niet in strijd is met de Richtlijn 2001/55/EG en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382. Eiser heeft geen voldoende onderbouwde argumenten aangedragen die de rechtbank zouden kunnen overtuigen van het tegendeel. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris de beëindiging van de tijdelijke bescherming deugdelijk heeft gemotiveerd en dat de belangen van eiser niet zwaarder wegen dan de noodzaak om de asielketen te ontlasten. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.27127

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.A. Neslo)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. P. Zijlstra).

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van 17 augustus 2023 waarbij de staatssecretaris aan eiser heeft medegedeeld dat zijn recht op tijdelijke bescherming, als bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG (de Richtlijn) [1] en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 (het Uitvoeringsbesluit), [2] eindigt op 4 september 2023.
1.1.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening (zaaknummer NL23.27128) op 10 november 2023 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Overwegingen

2. De rechtbank beoordeelt de beëindiging van de tijdelijke bescherming aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank zal het beroep van eiser ongegrond verklaren en overweegt daartoe het volgende.
Bevoegdheid van de staatsecretaris, rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel
4. De rechtbank overweegt dat bij uitspraak van 30 oktober 2023 de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats heeft geoordeeld dat de staatssecretaris bevoegd is de tijdelijke bescherming voor de groep die is aangeduid als de facultatieve groep, waaronder eiser valt, te beëindigen (hierna: de MK-uitspraak). Ook is in die uitspraak geoordeeld dat de beëindiging niet in strijd is met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel en dat de staatssecretaris kan volstaan met de voornemenprocedure en geen individueel gehoor hoeft af te nemen. [3]
4.1.
De rechtbank stelt vast dat een deel van eisers beroepsgronden eveneens betrekking hebben op de bevoegdheid van de staatssecretaris, het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel en het horen in de besluitvormingsprocedure. Deze beroepsgronden slagen niet. De rechtbank ziet in wat eiser naar voren heeft gebracht, geen aanleiding om anders te oordelen dan in de bovengenoemde uitspraak van 30 oktober 2023 en maakt de dragende overwegingen in die uitspraak tot de hare. In aanvulling op die overwegingen overweegt de rechtbank als volgt. Het beroep van eiser op de toelichting bij het amendement dat heeft geleid tot de huidige formulering van artikel 7 van de Richtlijn slaagt niet. [4] Bij amendement zijn de woorden ‘krachtens deze richtlijn’ (in de Engelstalige versie ’pursuant to this Directive’) aan het eerste lid van artikel 7 toegevoegd. Gelet op de toelichting (in de Engelstalige versie 'justification') bij het amendement is dat noodzakelijk geacht om tot uitdrukking te brengen dat de personen die facultatief onder het bereik van de Richtlijn worden gebracht dezelfde rechten hebben als personen die rechtstreeks onder de Richtlijn vallen (de verplichte groepen). Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Europese regelgever daarmee tot uitdrukking willen brengen dat alle ontheemden die in een lidstaat aanspraak maken op tijdelijke bescherming op dezelfde wijze aanspraak maken op de verplichtingen van de lidstaten jegens hen zoals omschreven in Hoofdstuk III van de richtlijn (vergelijk overweging 15 van de preambule bij de Richtlijn). Daaraan kunnen geen verdergaande conclusies worden getrokken met betrekking tot de bevoegdheid om de tijdelijke bescherming te beëindigen of de duur van die bescherming.
4.2.
Ook eisers betoog dat de Richtlijn onjuist zou zijn geïmplementeerd en dat eiser een verblijfstitel had moeten worden verstrekt waarvan voor de intrekking een intrekkingsprocedure het moeten worden gevolgd, volgt de rechtbank onder verwijzing naar de MK-uitspraak van 30 oktober 2023 niet. In aanvulling op die uitspraak overweegt de rechtbank dat uit de Richtlijn volgt dat ontheemden tijdelijke bescherming krijgen overeenkomstig de bepalingen in de Richtlijn (artikel 5, derde lid), wat inhoudt dat de lidstaten de begunstigden een volgens nationale wetgeving opgestelde vergunning of toestemming dienen af te geven, op grond waarvan het is toegestaan op het grondgebied te verblijven (artikel 2, aanhef en onder g, en artikel 8, eerste lid). Verder bepaalt artikel 2, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit dat de lidstaten het besluit of passende bescherming toepassen uit hoofde van hun eigen nationale recht. Nederland heeft bij de implementatie van de Richtlijn in 2005 gekozen voor een systeem waarbij de ontheemde een asielaanvraag moet indienen, waarmee hij op grond van artikel 8, onder f of h, van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig verblijf verkrijgt in Nederland. De toestemming tot verblijf voor ontheemden is geregeld in artikel 3.1a van het Vb 2000. Het eerste lid, aanhef en onder e, bepaalt ten aanzien van de facultatieve groep dat deze aangewezen moet worden bij ministeriële regeling. Met het gewijzigde artikel 3.9a van het VV 2000 heeft de staatssecretaris hieraan invulling gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank schrijft de Richtlijn niet dwingend voor in welke vorm een verblijfstitel moet worden verstrekt. Dat kan een vergunning zijn of een andere vorm van toestemming tot verblijf. Het is aan de individuele lidstaat om aan ontheemden passende bescherming te bieden, uit hoofde van hun eigen nationale recht. Van een onjuiste implementatie is derhalve geen sprake.
4.3.
De rechtbank volgt eiser voorts niet in zijn betoog dat uit rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) zou moeten worden afgeleid dat het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel aan een wijziging van regelgeving in de weg zouden staan. [5] Dat deze beginselen daaraan niet in de weg staan volgt naar het oordeel van de rechtbank onder meer uit de beantwoording van de derde vraag in het arrest van het Hof van Justitie van 26 mei 2016. [6] Nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de staatssecretaris aan hem een precieze, onvoorwaardelijke en overeenstemmende toezegging heeft gedaan die bij hem de gegronde verwachting heeft kunnen wekken dat hij gedurende het conflict in Oekraïne bescherming zou houden, slaagt het beroep op het vertrouwensbeginsel niet. Uit de kamerbrieven van de staatssecretaris of de toelichting op de wijziging van het Vreemdelingen Voorschrift 2000 heeft eiser niet zo’n toezegging kunnen afleiden. Dat de staatssecretaris aanvankelijk te kennen heeft gegeven de Richtlijn ruimhartig te willen toepassen, is geen toezegging waaraan redelijkerwijs de conclusie verbonden kan worden dat eiser op dezelfde wijze aanspraak zou kunnen blijven maken op tijdelijke bescherming als andere ontheemden uit Oekraïne. Die ruimhartige toepassing is (deels) ingegeven geweest om – in lijn met de ratio van de Richtlijn en het Uitvoeringsbesluit - overbelasting van de asielketen te voorkomen. Die omstandigheid kan wijzigen in het nadeel van eiser.
Evenredigheidsbeginsel
5. Eiser voert aan dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Eiser betoogt dat het doel van de beëindiging onduidelijk is en een legitiem doel ontbreekt. Uit de brief van de staatssecretaris van 10 februari 2023 blijkt dat de tijdelijke bescherming destijds is verlengd omdat anders de druk op de vreemdelingenketen te veel zou toenemen. Niet valt in te zien, althans onvoldoende gemotiveerd is, waarom de beëindiging thans wel een geschikt en noodzakelijk middel is.
5.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat verweerder veel ruimte toekomt om te besluiten dat hij niet langer gebruik wil maken van een facultatieve bepaling. In dit verband heeft de staatssecretaris er terecht op gewezen dat het doel van de Richtlijn (en daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit) mede gelegen is in het voorkomen dat de werking van de asielstelsels van de lidstaten ontwricht raken door een massale toestroom van ontheemden. De rechtbank volgt de staatssecretaris in zijn uitleg dat het hierbij gaat om het asielstelsel in de brede zin, en zowel de asielprocedure als opvangcapaciteiten betreft. Anders dan eiser lijkt te veronderstellen relativeert artikel 19 van de Richtlijn het hiervoor weergegeven doel van de Richtlijn niet. Het tweede lid van deze bepaling regelt dat in het geval de behandeling van een asielaanvraag niet leidt tot toekenning van een status van vluchteling of andere vorm van bescherming, tijdelijke bescherming voor de verdere duur van die bescherming van kracht dient te worden of te blijven. Hieruit volgt niet dat het ontlasten van het asielstelsel geen doel van de Richtlijn kan zijn (omdat ook na afwijzing van een aanvraag tijdelijk beschermden aanspraak maken op opvang) of dat daar weinig gewicht aan kan worden toegekend. Het eerste lid van artikel 19 van de Richtlijn regelt immers dat lidstaten ook kunnen bepalen dat tijdelijke bescherming en het genot van de status van asielzoeker tijdens de behandeling van de aanvraag niet gecombineerd kunnen worden. De rechtbank wijst in dit verband voorts op overweging 11 en 16 van de preambule bij het Uitvoeringsbesluit, waarin expliciet is overwogen dat tijdelijke bescherming als instrument het risico op overbelasting van asielstelsels kan beperken.
5.2.
De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar de Kamerbrief van 18 juli 2022, aan de beëindiging van de facultatief geboden tijdelijke bescherming in het algemeen ten grondslag mogen leggen dat door derdelanders misbruik werd gemaakt van de tijdelijke bescherming en dat sprake is van bredere opvangproblematiek in Nederland. [7] Door de beëindiging van de facultatief geboden tijdelijke bescherming zal de druk op de schaarse opvangcapaciteit verminderen. [8] De beëindiging legt mogelijk druk op de asielketen, maar het ligt evenzeer voor de hand om te veronderstellen dat menig derdelander wil terugkeren naar hun land van herkomst. [9] De rechtbank is daarom van oordeel dat de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd dat het bestreden besluit geschikt en noodzakelijk is om het beoogde doel (het verminderen van druk op de opvangcapaciteit en tegengaan van misbruik) te bereiken.
5.3.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de beëindiging niet onevenwichtig is in verhouding tot het uiteindelijke hierboven weergegeven doel. De rechtbank stelt vast dat eiser niet nader geconcretiseerd of onderbouwd waarom de inbreuk op zijn belangen zodanig zwaarwegend is dat de staatssecretaris had moeten afzien van het beëindigen van de tijdelijke bescherming. De omstandigheid dat eiser niet langer aanspraak kan maken op bepaalde voordelen die zijn verbonden aan tijdelijke bescherming, is inherent aan het besluit van de staatssecretaris om de facultatieve bepaling niet langer te implementeren, waardoor eiser niet langer onder de Richtlijn valt. De rechtbank acht verder van belang dat de geboden bescherming per definitie tijdelijk is en moet uitmonden in terugkeer naar het land van herkomst of Oekraïne, ofwel een verblijfsprocedure in Nederland. Bovendien kan eiser indien hij voor een ander doel in Nederland verblijf beoogt, zoals werk, studie of gezinsleven, een daartoe strekkende aanvraag voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning regulier indienen. Tot slot heeft de staatssecretaris terecht gesteld dat het continueren van bestaanszekerheid niet onder het doel van de Richtlijn valt. Naar het oordeel van de rechtbank is de beëindiging van de tijdelijke bescherming van eiser gelet op al het voorgaande daarom niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
6. Hetgeen overigens is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Richtlijn 2001/55/EG betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.
2.Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van de Richtlijn, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan.
4.Amendement 15, te raadplegen via
5.Zie de arresten van het Hof van 7 juni 2005, in de zaak C-17/03, ECLI:EU:C:2005:362, punt 80-81 en van 3 september 2015, in de zaak C-89/14, ECLI:EU:C:2015:537, punt 37-38.
6.Arrest van het Hof van 26 mei 2016, in de gevoegde zaken C-260/14 en C-261/14, ECLI:EU:C:2016:360.
8.Vgl. de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 1 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:16410, r.o. 17.3.
9.Vgl. de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 1 september 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:13035, r.o. 10.1.