ECLI:NL:RBDHA:2023:20442
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J. Boerlage - van den Bosch
- Rechtspraak.nl
Beëindiging tijdelijke bescherming voor derdelanders in het bestuursrecht
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 22 december 2023, wordt het beroep van eiser, een Nigeriaanse derdelander, tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Het besluit, genomen op 29 augustus 2023, houdt in dat de tijdelijke bescherming van eiser, zoals geregeld in de Richtlijn 2001/55/EG, eindigt op 4 september 2023. Eiser had eerder op 3 juli 2023 kennisgenomen van het voornemen van de Staatssecretaris om deze bescherming te beëindigen. De rechtbank behandelt het beroep op 24 november 2023, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als de Staatssecretaris aanwezig zijn.
De rechtbank oordeelt dat de beëindiging van de tijdelijke bescherming rechtmatig is. Eiser heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die de rechtbank zouden doen twijfelen aan de bevoegdheid van de Staatssecretaris om deze beslissing te nemen. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van 30 oktober 2023, waarin werd vastgesteld dat de beëindiging van de tijdelijke bescherming voor de facultatieve groep derdelanders niet in strijd is met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel. Eiser's beroep op het vertrouwensbeginsel wordt verworpen, omdat hij niet heeft aangetoond dat er een ondubbelzinnige toezegging aan hem is gedaan.
Daarnaast wordt het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel afgewezen. De rechtbank stelt vast dat er een gerechtvaardigd juridisch onderscheid bestaat tussen de verschillende groepen ontheemden, waarbij de facultatieve groep derdelanders een tijdelijke verblijfsvergunning heeft, in tegenstelling tot de doelgroep van de Richtlijn die Oekraïense nationaliteit of een permanente verblijfsvergunning heeft. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van gelijke gevallen, waardoor het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.