ECLI:NL:RBDHA:2023:20446

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
NL23.25177
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Boerlage - van den Bosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging tijdelijke bescherming voor derdelanders in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 22 december 2023, wordt het beroep van eiser, een Nigeriaanse onderdaan, tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Het bestreden besluit, dat op 29 augustus 2023 is genomen, houdt in dat de tijdelijke bescherming van eiser, zoals bedoeld in de Richtlijn 2001/55/EG, eindigt op 4 september 2023. Eiser had eerder op 3 juli 2023 kennisgenomen van het voornemen van de Staatssecretaris om deze bescherming te beëindigen.

De rechtbank heeft op 24 november 2023 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als de Staatssecretaris aanwezig waren. Eiser verzocht om aanhouding van het onderzoek tot de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak doet in een soortgelijke zaak, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de beëindiging van de tijdelijke bescherming niet in strijd is met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel en dat de Staatssecretaris bevoegd was om deze bescherming te beëindigen.

De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen. De beëindiging van de tijdelijke bescherming is gemotiveerd door de noodzaak om misbruik te voorkomen en de druk op de opvangcapaciteit te verlichten. De rechtbank oordeelt dat de beëindiging van de bescherming niet onevenredig is en dat eiser, indien hij in Nederland wil blijven, een aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning kan indienen. De rechtbank ziet geen aanleiding om het onderzoek te heropenen of de uitspraak van de Raad van State af te wachten. Het beroep wordt ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.25177

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E. Ebes),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L.O. Augustinus).

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het (gecorrigeerde) besluit van verweerder van 29 augustus 2023 (het bestreden besluit) waarbij verweerder aan eiser heeft medegedeeld dat zijn recht op tijdelijke bescherming, als bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG (de Richtlijn) en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 (het Uitvoeringsbesluit), eindigt op 4 september 2023.
1.1.
Op 3 juli 2023 heeft verweerder zijn voornemen kenbaar gemaakt om de tijdelijke bescherming van eiser op 4 september 2023 te beëindigen. Verder is het bestreden besluit genomen, waartegen het beroep zich richt.
1.2.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 november 2023 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. Bij bericht van 14 november 2023 is namens eiser verzocht om aanhouding van het onderzoek ter zitting tot het moment dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak doet in een soortgelijke zaak. De rechtbank heeft ervoor gekozen om het beroep op zitting te behandelen en heeft voornoemd verzoek afgewezen.
3. De rechtbank beoordeelt de beëindiging van de tijdelijke bescherming aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Bij uitspraak van 30 oktober 2023 heeft deze rechtbank en zittingsplaats geoordeeld dat verweerder bevoegd was de tijdelijke bescherming voor de groep die is aangeduid als facultatieve groep te beëindigen. Er is geen aanleiding gezien prejudiciële vragen te stellen. Ook is geoordeeld dat de beëindiging niet in strijd is met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel en dat verweerder kan volstaan met de voornemensprocedure en geen individueel gehoor hoeft af te nemen. [1]
4.1.
De rechtbank stelt vast dat een deel van de aanvullende zienswijze en beroepsgronden eveneens betrekking hebben op de bevoegdheid van verweerder, het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel. Deze beroepsgronden slagen niet. De rechtbank ziet in hetgeen namens eiser naar voren is gebracht geen aanleiding om anders te oordelen dan in de bovengenoemde uitspraak van 30 oktober 2023 en maakt de dragende overwegingen in die uitspraak tot de hare. De verwijzing van eisers gemachtigde naar de annotatie van dhr. Grütters slaagt, gelet op het voorgaande, evenmin.
4.2.
Eiser is in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze te geven over het (voorgenomen) besluit. Daarmee is de besluitvormingsprocedure in overeenstemming met de regelgeving en zorgvuldig. Naar het oordeel van de rechtbank zijn in onderhavige procedure geen omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven voor het oordeel dat verweerder geen gebruik kon maken van de bevoegdheid de tijdelijke bescherming te beëindigen.
5. Ook het beroep namens eiser op het evenredigheidsbeginsel kan niet slagen. In dit verband heeft verweerder er terecht op gewezen dat het doel van de Richtlijn is om te voorkomen dat de werking van het asielstelsel ontwricht raakt door een massale toestroom van ontheemden. De geboden bescherming is per definitie tijdelijk en moet uitmonden in terugkeer naar het land van herkomst of Oekraïne, ofwel een verblijfsprocedure in Nederland. Verweerder heeft, onder verwijzing naar de Kamerbrief van 18 juli 2022, aan de beëindiging van de facultatief geboden tijdelijke bescherming in het algemeen ten grondslag mogen leggen dat door derdelanders misbruik werd gemaakt van de tijdelijke bescherming en dat sprake is van bredere opvangproblematiek in Nederland. [2] Door de beëindiging van de facultatief geboden tijdelijke bescherming zal de druk op de schaarse opvangcapaciteit verminderen. [3] De beëindiging legt mogelijk druk op de asielketen, maar het ligt evenzeer voor de hand om te veronderstellen dat menig derdelander wil terugkeren naar hun land van herkomst. [4] De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat het bestreden besluit geschikt en noodzakelijk is om het beoogde doel te bereiken.
5.1.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de beëindiging niet onevenredig is in verhouding tot het uiteindelijke hierboven weergegeven doel. Dat eiser in Nederland werkt maakt dat niet anders. De omstandigheid dat eiser niet langer aanspraak kan maken op bepaalde voordelen die zijn verbonden aan tijdelijke bescherming, is inherent aan het besluit van de staatsecretaris om de facultatieve bepaling niet langer te implementeren, waardoor eiser niet langer onder de Richtlijn valt. Daarnaast kan eiser indien hij voor een ander doel in Nederland verblijf beoogt, bijvoorbeeld voor werk of vanwege zijn medische problemen, een daartoe strekkende aanvraag voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning regulier indienen. Hetgeen eiser heeft aangevoerd over de verslechterde veiligheidssituatie in zijn land van herkomst ligt naar het oordeel van de rechtbank niet ter beoordeling voor in onderhavige procedure maar kan in de (lopende) asielprocedure naar voren worden gebracht.
6. De rechtbank ziet gelet op voorgaande geen aanleiding het onderzoek te heropenen en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State af te wachten.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage - van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

3.Vgl. de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 1 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:16410, r.o. 17.3.
4.Vgl. de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 1 september 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:13035, r.o. 10.1.