ECLI:NL:RBDHA:2023:20448

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
NL23.26817
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Boerlage - van den Bosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging tijdelijke bescherming voor derdelanders in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 22 december 2023, wordt het beroep van eiser, een Algerijnse man, tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. De Staatssecretaris had op 31 augustus 2023 meegedeeld dat de tijdelijke bescherming van eiser, zoals bedoeld in de Richtlijn 2001/55/EG, zou eindigen op 4 september 2023. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend, maar deze was buiten behandeling gesteld. De rechtbank heeft op 24 november 2023 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de beëindiging van de tijdelijke bescherming rechtmatig is. Eiser had aangevoerd dat de beëindiging in strijd was met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel, maar de rechtbank volgt de eerdere uitspraak van 30 oktober 2023 waarin werd geoordeeld dat de Staatssecretaris bevoegd was om de tijdelijke bescherming te beëindigen. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om anders te oordelen dan in de eerdere uitspraak en dat de beëindiging van de tijdelijke bescherming niet onevenredig is in verhouding tot het doel van de Richtlijn.

Eiser had ook een beroep gedaan op het evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel, maar ook deze beroepsgronden worden door de rechtbank verworpen. De rechtbank stelt vast dat de beëindiging van de tijdelijke bescherming noodzakelijk is om de druk op de opvangcapaciteit te verminderen en dat er geen sprake is van gelijke gevallen tussen de verschillende groepen ontheemden. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.26817

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. B. de Haan),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L.O. Augustinus).

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder van 31 augustus 2023 waarbij verweerder aan eiser heeft medegedeeld dat zijn recht op tijdelijke bescherming, als bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG (de Richtlijn) en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 (het Uitvoeringsbesluit), eindigt op 4 september 2023.
1.1.
Op 3 juli 2023 heeft verweerder zijn voornemen kenbaar gemaakt om de tijdelijke bescherming van eiser op 4 september 2023 te beëindigen. Op 28 augustus 2023 is de asielaanvraag buiten behandeling gesteld. Verder is het bestreden besluit genomen, waartegen het beroep zich richt.
1.2.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 november 2023 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de beëindiging van de tijdelijke bescherming aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Bij uitspraak van 30 oktober 2023 heeft deze rechtbank en zittingsplaats geoordeeld dat verweerder bevoegd is de tijdelijke bescherming voor de groep die is aangeduid als facultatieve groep te beëindigen. Er is geen aanleiding gezien prejudiciële vragen te stellen. Ook is in die uitspraak geoordeeld dat de beëindiging niet in strijd is met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel en dat verweerder kan volstaan met de voornemenprocedure en geen individueel gehoor hoeft af te nemen. [1] Wat eiser daartegen in deze zaak heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Evenmin wordt aanleiding gezien om de uitkomst in een hoger beroepsprocedure af te wachten.
4. De rechtbank stelt vast dat een deel van eisers beroepsgronden eveneens betrekking hebben op de bevoegdheid van verweerder en de onrechtmatigheid van het besluit wegens schending van de Richtlijn. De rechtbank ziet in hetgeen namens eiser naar voren is gebracht geen aanleiding om anders te oordelen dan in de bovengenoemde uitspraak van 30 oktober 2023 en maakt de dragende overwegingen in die uitspraak tot de hare. Eisers verwijzing naar het artikel en annotatie van dhr. Grütters alsmede de annotatie van dhr. Groenendijk maakt dat niet anders. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder aan hem een ondubbelzinnige toezegging heeft gedaan, zodat het beroep op het vertrouwensbeginsel om die reden faalt. De rechtbank volgt in onderhavige procedure dan ook de lijn die deze rechtbank en zittingsplaats in de uitspraak van 30 oktober 2023 heeft uitgezet en ziet ook thans geen aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen.
5. Verder merkt de rechtbank op dat uit de op 2 september 2023 gedateerde brief van de staatssecretaris aan gemeenten blijkt dat derdelanders uit Oekraïne opvang en verstrekkingen behouden en dat zodra er uitspraak door de Afdeling is gedaan de 28 dagen vertrektermijn opnieuw begint te lopen.
6. In de zienswijze is naar voren gebracht dat eiser in Nederland werkzaam is, belasting betaalt en daarmee bijdraagt aan de Nederlandse samenleving. Daarnaast leeft eiser met zijn partner en (ongeboren) kind. Voor zover eiser hiermee een beroep wenst te doen op het evenredigheidsbeginsel slaagt ook deze beroepsgrond niet. In dit verband heeft verweerder er terecht op gewezen dat het doel van de Richtlijn is om te voorkomen dat de werking van het asielstelsel ontwricht raakt door een massale toestroom van ontheemden. De geboden bescherming is per definitie tijdelijk en moet uitmonden in terugkeer naar het land van herkomst of Oekraïne, ofwel een verblijfsprocedure in Nederland. Verweerder heeft, onder verwijzing naar de Kamerbrief van 18 juli 2022, aan de beëindiging van de facultatief geboden tijdelijke bescherming in het algemeen ten grondslag mogen leggen dat door derdelanders misbruik werd gemaakt van de tijdelijke bescherming en dat sprake is van bredere opvangproblematiek in Nederland. [2] Door de beëindiging van de facultatief geboden tijdelijke bescherming zal de druk op de schaarse opvangcapaciteit verminderen. [3] De beëindiging legt mogelijk druk op de asielketen, maar het ligt evenzeer voor de hand om te veronderstellen dat menig derdelander wil terugkeren naar hun land van herkomst. [4] De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat het bestreden besluit geschikt en noodzakelijk is om het beoogde doel te bereiken.
6.1.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de beëindiging niet onevenredig is in verhouding tot het uiteindelijke hierboven weergegeven doel. Dat eiser in Nederland werkzaam is alsmede een relatie en thans ook een kind heeft, maakt dat niet anders. Eiser kan wanneer hij voor een ander doel in Nederland verblijf beoogd een daartoe strekkende aanvraag voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning regulier indienen. Zo is eisers gemachtigde ter zitting gewezen op de mogelijkheid tot het indienen van een zogenoemde Chavez-aanvraag. In dat kader zal verweerder de persoonlijke omstandigheden van eiser en diens kind meewegen.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is de beëindiging van de tijdelijke bescherming van eiser gelet op al het voorgaande daarom niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
7. Het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel slaagt evenmin. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht gesteld dat sprake is van een in de regelgeving gerechtvaardigd juridisch onderscheid tussen de verschillende groepen van ontheemden. De facultatieve groep derdelanders beschikt over een tijdelijke Oekraïense verblijfsvergunning, terwijl de aangewezen doelgroep van de Richtlijn beschikt over de Oekraïense nationaliteit of een permanente verblijfvergunning of gezinslid is van een tijdelijk beschermde. De rechtbank is derhalve van oordeel dat geen sprake is van gelijke gevallen, zodat het door eiser gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel al om die reden faalt.
8. Hetgeen overigens is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage - van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

3.Vgl. de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 1 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:16410, r.o. 17.3.
4.Vgl. de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 1 september 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:13035, r.o. 10.1.