ECLI:NL:RBDHA:2023:2045

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
NL23.2254
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verweigering verblijfsvergunning asiel op basis van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat België verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser via België het grondgebied van de lidstaten is ingereisd en dat er geen Eurodac-treffer was, wat betekent dat de termijn voor het indienen van een verzoek om overname drie maanden was in plaats van twee maanden. De rechtbank oordeelde dat het verzoek tot overname door de staatssecretaris tijdig was ingediend, en dat er geen reden was om aan te nemen dat de staatssecretaris de aanvraag ten onrechte niet in behandeling had genomen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.2254

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.J. de Boer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.A. Wildeboer).

Procesverloop

Bij besluit van 24 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat België verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.2255, op 17 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiser is via België het grondgebied van de lidstaten ingereisd. Op 16 juli 2022, 19 juli 2022 en 3 augustus 2022 is eiser gehoord. Hij heeft verklaard, voor zover hier van belang, dat hij België moest verlaten omdat er problemen waren ontstaan, dat hij zijn vingerafdrukken heeft moeten afstaan maar dat hij in België geen asiel heeft aangevraagd. Verweerder heeft op 7 september 2022 een verzoek om informatie overeenkomstig artikel 34 van de Dublinverordening ingediend. Op 12 september 2022 hebben de Belgische autoriteiten laten weten dat eiser bij hen bekend staat onder verschillende aliassen. Verweerder heeft op 13 oktober 2022 een verzoek tot overname ingediend. België heeft dat verzoek op 20 oktober 2022 geaccepteerd.
1.2
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). In dit artikel is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Verder heeft verweerder aangegeven dat eiser op 25 oktober 2022 en op 1 november 2022 niet is verschenen voor zijn aanmeldgehoor Dublin. Eiser heeft geen reden gegeven waarom hij niet is verschenen. Daarom heeft verweerder aangenomen dat eiser geen bezwaren heeft tegen de overdracht aan België.
2.1
Eiser voert aan dat hij op 16 juli 2022 een verzoek om internationale bescherming bij verweerder heeft ingediend. Pas op 13 oktober 2022 heeft verweerder de autoriteiten van België verzocht eiser terug te nemen. Uit de stukken blijkt dat op 16 juli 2023 (lees: 2022) door de politie is vastgesteld dat de personalia van eiser voorkomen in NL-SIS-II. Verweerder wist op dat moment dat eiser in België geregistreerd stond. Dit blijkt ook uit het rapport van gehoor van 19 juli 2022. Dit betekent dat het overnameverzoek uiterlijk binnen twee maanden na 16 juli 2022 had moeten worden ingediend, dus uiterlijk op 16 september 2022. Omdat het overnameverzoek is ingediend op 13 oktober 2022, is dit te laat ingediend. Eiser wijst op artikel 21, eerste lid, van de Dublinverordening.
2.2
Verweerder stelt zich ter zitting op het standpunt dat er op 16 juli 2022 geen Eurodac-treffer was, maar slechts een Hit. Verweerder heeft op 7 september 2022 een verzoek om informatie ingediend. Nadat de Belgische autoriteten op 12 september 2022 hebben laten weten dat eiser bekend staat onder verschillende aliassen heeft verweerder binnen de in artikel 21, eerste lid, van de Dublinverordening gestelde termijn van drie maanden op 13 oktober 2022 een overnameverzoek ingediend bij de Belgische autoriteiten.
2.3
De rechtbank oordeelt als volgt. Op grond van artikel 21, eerste lid, van de Dublinverordening kan de lidstaat waarbij een verzoek om internationale bescherming is ingediend en die van mening is dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van dit verzoek, die andere lidstaat zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen drie maanden na de indiening van het verzoek om overname verzoeken. In het geval van een Eurodac-treffer wordt het verzoek uiterlijk twee maanden na ontvangst van de treffer toegezonden. Indien er binnen de gestelde termijnen geen verzoek tot overname van de verzoeker wordt ingediend, is de lidstaat waarbij het verzoek om internationale bescherming is ingediend, verantwoordelijk voor de behandeling ervan.
2.4
De rechtbank overweegt dat het onderzoek op 16 juli 2022 door de AVIM geen Eurodac-treffer heeft opgeleverd. Uit het onderzoek blijkt alleen dat de personalia van eiser voorkomen in NL-SIS-II, onder een signaleringsnummer beginnend met de letters BE. Omdat geen sprake is van een Eurodac-treffer geldt niet de termijn van twee maanden, maar de termijn van drie maanden waarbinnen een verzoek om overname door verweerder moet zijn ingediend. Omdat eiser op 16 juli 2022 een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend en verweerder op 13 oktober 2022 een verzoek tot overname heeft ingediend, is er geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder te laat een verzoek om overname heeft ingediend en om die reden verantwoordelijk is voor het verzoek van eiser om internationale bescherming. De beroepsgrond van eiser treft geen doel. De stelling van eiser dat hij in de gehoren heeft aangegeven dat hij in België heeft verbleven maakt het oordeel van de rechtbank niet anders, omdat deze verklaringen van eiser evenmin een Eurodac-treffer opleverden. In het gehoor van 19 juli 2022 heeft eiser nog verklaard over ‘het papier uit België’ dat hij aan de politie heeft gegeven, maar niet is duidelijk geworden of enig document is overgelegd en/of welke inhoud bedoeld document heeft gehad. Ook in het verslag van het eerdere gehoor van 16 juli 2022 blijkt daarvan niet.
3.1
Eiser voert verder aan dat bij het voornemen en bij de beschikking geen stukken zijn gevoegd waaruit blijkt dat hij de uitnodigingen voor het aanmeldgehoor Dublin heeft ontvangen en dat hij de inhoud daarvan heeft begrepen in een voor hem verstaanbare en begrijpelijke taal. De gemachtigde van eiser is ook niet vooraf geïnformeerd over de data van het aanmeldgehoor. In ieder geval is het nu te vroeg om te kunnen vaststellen of al dan niet sprake is van een niet verschoonbaar verschijnen op het aanmeldgehoor.
3.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser verschillende keren is uitgenodigd, maar dat hij niet is verschenen. Verweerder wijst op de zogenoemde loopbrieven, daar staan de afspraken voor de betreffende vreemdeling op. Niet is gebleken dat eiser de uitnodigingen niet uitgereikt heeft gekregen.
3.3
De rechtbank ziet in dat wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit voor vernietiging in aanmerking komt. Daartoe overweegt de rechtbank dat zich in het dossier zogenoemde loopbrieven bevinden waarop in verschillende talen staat wanneer eiser een afspraak heeft. In zoverre treft het betoog van eiser geen doel. Het betoog van eiser dat het te vroeg is om te kunnen vaststellen of al dan niet sprake is van een niet verschoonbaar verschijnen op het aanmeldgehoor maakt het oordeel van de rechtbank niet anders, omdat het al dan niet verschijnen op zichzelf niet maakt dat verweerder de aanvraag ten onrechte niet in behandeling heeft genomen. Omdat eiser verder ook niet heeft aangegeven dat hij bezwaren heeft tegen de overdracht aan België, slaagt de beroepsgrond niet.
4.1
Het beroep is ongegrond.
4.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier. De beslissing is gedaan op 22 februari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.