ECLI:NL:RBDHA:2023:20450

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
NL23.27591
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Boerlage - van den Bosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging tijdelijke bescherming voor derdelanders in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 22 december 2023, wordt het beroep van eiser, een Zimbabwaanse nationaliteit houder, tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Het besluit, genomen op 31 augustus 2023, houdt in dat de tijdelijke bescherming van eiser, zoals bedoeld in de Richtlijn 2001/55/EG, eindigt op 4 september 2023. Eiser heeft zijn asielaanvraag ingetrokken, wat betekent dat het bestreden besluit ook geldt als een terugkeerbesluit. De rechtbank heeft op 24 november 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de beëindiging van de tijdelijke bescherming rechtmatig is. Eiser heeft geen overtuigend bewijs geleverd dat verweerder een ondubbelzinnige toezegging heeft gedaan, waardoor zijn beroep op het vertrouwensbeginsel faalt. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van 30 oktober 2023, waarin werd geoordeeld dat de beëindiging van de tijdelijke bescherming voor de facultatieve groep rechtmatig is. De rechtbank concludeert dat de beëindiging van de tijdelijke bescherming niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, ondanks de persoonlijke omstandigheden van eiser, zoals zijn werk en relatie in Nederland.

Daarnaast wordt het beroep van eiser op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) verworpen, omdat de Richtlijn geen ambtshalve toets aan artikel 8 vereist. Eiser heeft ervoor gekozen zijn asielaanvraag in te trekken, waardoor hij ook afstand heeft gedaan van deze toets. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van gelijke gevallen tussen de verschillende groepen ontheemden, wat het beroep op het gelijkheidsbeginsel ondermijnt. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en zijn er geen gronden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.27591

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

van Zimbabwaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. B. de Haan),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L.O. Augustinus).

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder van 31 augustus 2023 waarbij verweerder aan eiser heeft medegedeeld dat zijn recht op tijdelijke bescherming, als bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG (de Richtlijn) en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 (het Uitvoeringsbesluit), eindigt op 4 september 2023.
1.1.
Op 3 juli 2023 heeft verweerder zijn voornemen kenbaar gemaakt om de tijdelijke bescherming van eiser op 4 september 2023 te beëindigen. Verder is het bestreden besluit genomen, waartegen het beroep zich richt.
1.2.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
Op 10 november 2023 heeft verweerder een aanvullend besluit genomen waarin staat dat eiser zijn asielaanvraag heeft ingetrokken en dat het bestreden besluit derhalve ook geldt als een terugkeerbesluit. Het onderhavige beroep richt zich gelet op artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht eveneens tegen deze aanvulling van het bestreden besluit.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 24 november 2023 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt de beëindiging van de tijdelijke bescherming aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Bij uitspraak van 30 oktober 2023 heeft deze rechtbank en zittingsplaats geoordeeld dat verweerder bevoegd is de tijdelijke bescherming voor de groep die is aangeduid als facultatieve groep te beëindigen. Er is geen aanleiding gezien prejudiciële vragen te stellen. Ook is in die uitspraak geoordeeld dat de beëindiging niet in strijd is met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel en dat verweerder kan volstaan met de voornemenprocedure en geen individueel gehoor hoeft af te nemen. [1] Wat eiser daartegen in deze zaak heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Evenmin wordt aanleiding gezien om de uitkomst in een hoger beroepsprocedure af te wachten.
4. De rechtbank stelt vast dat een deel van eisers beroepsgronden eveneens betrekking hebben op de bevoegdheid van verweerder en de onrechtmatigheid van het besluit wegens schending van de Richtlijn. De rechtbank ziet in hetgeen namens eiser naar voren is gebracht geen aanleiding om anders te oordelen dan in de bovengenoemde uitspraak van 30 oktober 2023 en maakt de dragende overwegingen in die uitspraak tot de hare. Eisers verwijzing naar het artikel en annotatie van dhr. Grütters alsmede de annotatie van dhr. Groenendijk maakt dat niet anders. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder aan hem een ondubbelzinnige toezegging heeft gedaan, zodat het beroep op het vertrouwensbeginsel om die reden faalt. De rechtbank volgt in onderhavige procedure dan ook de lijn die deze rechtbank en zittingsplaats in de uitspraak van 30 oktober 2023 heeft uitgezet en ziet ook thans geen aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen.
5. Verder merkt de rechtbank op dat uit de op 2 september 2023 gedateerde brief van de staatssecretaris aan gemeenten blijkt dat derdelanders uit Oekraïne opvang en verstrekkingen behouden en dat zodra er uitspraak door de Afdeling is gedaan de 28 dagen vertrektermijn opnieuw begint te lopen.
6. In de (aanvullende) zienswijze is naar voren gebracht dat eiser in Nederland werkzaam is, belasting betaalt en daarmee bijdraagt aan de Nederlandse samenleving, maar ook dat hij samenleeft met zijn (Oekraïense) partner. Voor zover eiser hiermee een beroep wenst te doen op het evenredigheidsbeginsel slaagt ook deze beroepsgrond niet. In dit verband heeft verweerder er terecht op gewezen dat het doel van de Richtlijn is om te voorkomen dat de werking van het asielstelsel ontwricht raakt door een massale toestroom van ontheemden. De geboden bescherming is per definitie tijdelijk en moet uitmonden in terugkeer naar het land van herkomst of Oekraïne, ofwel een verblijfsprocedure in Nederland. Verweerder heeft, onder verwijzing naar de Kamerbrief van 18 juli 2022, aan de beëindiging van de facultatief geboden tijdelijke bescherming in het algemeen ten grondslag mogen leggen dat door derdelanders misbruik werd gemaakt van de tijdelijke bescherming en dat sprake is van bredere opvangproblematiek in Nederland. [2] Door de beëindiging van de facultatief geboden tijdelijke bescherming zal de druk op de schaarse opvangcapaciteit verminderen. [3] De beëindiging legt mogelijk druk op de asielketen, maar het ligt evenzeer voor de hand om te veronderstellen dat menig derdelander wil terugkeren naar hun land van herkomst. [4] De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat het bestreden besluit geschikt en noodzakelijk is om het beoogde doel te bereiken.
6.1.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de beëindiging niet onevenredig is in verhouding tot het uiteindelijke hierboven weergegeven doel. Dat eiser in Nederland werkzaam is, een studie heeft gevolgd en een relatie heeft, maakt dat niet anders. Eiser kan wanneer hij voor een ander doel in Nederland verblijf beoogt een daartoe strekkende aanvraag voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning regulier indienen.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is de beëindiging van de tijdelijke bescherming van eiser gelet op al het voorgaande daarom niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
7. Voor zover eiser heeft bedoeld te betogen dat er sprake is van een duurzame relatie tussen hem en zijn Oekraïense partner zodat hij om die reden op grond van de Richtlijn recht heeft op bescherming, volgt de rechtbank dit betoog niet. Artikel 15, eerste lid en onder a, van de Richtlijn bepaalt dat de niet-gehuwde partner met wie een duurzame relatie wordt onderhouden als gezinslid wordt beschouwd. Artikel 3.1a, eerste lid, onder b van het Vreemdelingenbesluit 2000 vereist dat de vreemdeling met de ongehuwde partner een duurzame relatie onderhoudt en ten tijde van het uitbreken van het conflict samenwoonde met die partner. In andere soortgelijke zaken is gebleken dat de uitvoeringslijn van verweerder inmiddels genuanceerder is, waarbij ten tijde van het uitbreken van het conflict sprake moet zijn geweest van een duurzame relatie, maar daarbij niet een samenwoonvereiste wordt gesteld. In het geval van eiser maakt dit het oordeel echter niet anders, nu uit eisers (schriftelijke) verklaringen is gebleken dat hij en zijn partner voor het uitbreken van het conflict geen duurzame relatie hadden. Dat betekent dat eiser niet als gezinslid kan worden beschouwd en hij geen recht heeft op tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn.
8. Eisers betoog dat het beëindigingsbesluit in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) kan evenmin slagen. Uit de Richtlijn vloeit niet voort dat verweerder bij de uitvoering ervan ambtshalve een toets moet verrichten aan artikel 8 van het EVRM. Een dergelijke ambtshalve toets wordt wel verricht in het kader van een (eerste) asielaanvraag, maar eiser heeft ervoor gekozen zijn asielaanvraag in te trekken en daarmee heeft hij ook afgezien van een ambtshalve toets aan artikel 8 van het EVRM. Het staat eiser bovendien vrij om een aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning met artikel 8 van het EVRM als verblijfstoel in te dienen.
9. Het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel slaagt ook niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht gesteld dat sprake is van een in de regelgeving gerechtvaardigd juridisch onderscheid tussen de verschillende groepen van ontheemden. De facultatieve groep derdelanders beschikt over een tijdelijke Oekraïense verblijfsvergunning, terwijl de aangewezen doelgroep van de Richtlijn beschikt over de Oekraïense nationaliteit of een permanente verblijfvergunning of gezinslid is van een tijdelijk beschermde. De rechtbank is derhalve van oordeel dat geen sprake is van gelijke gevallen, zodat het door eiser in de zienswijze gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel al om die reden faalt.
10. Hetgeen overigens is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage - van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

3.Vgl. de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 1 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:16410, r.o. 17.3.
4.Vgl. de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 1 september 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:13035, r.o. 10.1.