ECLI:NL:RBDHA:2023:20452

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
NL23.27879
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Boerlage - van den Bosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging tijdelijke bescherming voor derdelanders in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 22 december 2023, wordt het beroep van eiser, een Marokkaanse man, tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. De Staatssecretaris had op 31 augustus 2023 meegedeeld dat de tijdelijke bescherming van eiser, die was verleend op basis van de Richtlijn 2001/55/EG, zou eindigen op 4 september 2023. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend, maar deze was op 31 mei 2023 buiten behandeling gesteld. De rechtbank heeft het beroep op 24 november 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de Staatssecretaris. Tijdens de zitting heeft de rechtbank eiser de gelegenheid gegeven om aan te tonen dat hij een gezinslid is van iemand die na 4 september 2023 tijdelijke bescherming zou krijgen. Dit onderzoek werd op 19 december 2023 voortgezet.

De rechtbank oordeelt dat de beëindiging van de tijdelijke bescherming rechtmatig is. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat hij een gezinslid is in de zin van de Richtlijn, en zijn beroep op het vertrouwensbeginsel faalt omdat er geen ondubbelzinnige toezegging aan hem is gedaan. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken waarin is geoordeeld dat de Staatssecretaris bevoegd is om de tijdelijke bescherming voor de facultatieve groep te beëindigen. De rechtbank concludeert dat de beëindiging van de tijdelijke bescherming niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, ook al heeft eiser een relatie met een Oekraïense vrouw en is hij werkzaam in Nederland. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.27879

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. B. de Haan),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Jansen).

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder van 31 augustus 2023 waarbij verweerder aan eiser heeft medegedeeld dat zijn recht op tijdelijke bescherming, als bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG (de Richtlijn) en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 (het Uitvoeringsbesluit), eindigt op 4 september 2023.
1.1.
Op 30 juni 2023 heeft verweerder zijn voornemen kenbaar gemaakt om de tijdelijke bescherming van eiser op 4 september 2023 te beëindigen. Op 31 mei 2023 is de asielaanvraag buiten behandeling gesteld. Verder is het bestreden besluit genomen, waartegen het beroep zich richt.
1.2.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 november 2023 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde eiser in de gelegenheid te stellen om nader te onderbouwen dat hij een gezinslid is van iemand die na 4 september 2023 tijdelijke bescherming krijgt. Eiser heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en heeft daartoe stukken overgelegd. Het onderzoek ter zitting is vervolgens op 19 december 2023 voortgezet. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de beëindiging van de tijdelijke bescherming aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Bij uitspraak van 30 oktober 2023 heeft deze rechtbank en zittingsplaats geoordeeld dat verweerder bevoegd is de tijdelijke bescherming voor de groep die is aangeduid als facultatieve groep te beëindigen. Er is geen aanleiding gezien prejudiciële vragen te stellen. Ook is in die uitspraak geoordeeld dat de beëindiging niet in strijd is met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel en dat verweerder kan volstaan met de voornemenprocedure en geen individueel gehoor hoeft af te nemen. [1] Wat eiser daartegen in deze zaak heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Evenmin wordt aanleiding gezien om de uitkomst in een hoger beroepsprocedure af te wachten.
4. De rechtbank stelt vast dat een deel van eisers beroepsgronden eveneens betrekking hebben op de bevoegdheid van verweerder en de onrechtmatigheid van het besluit wegens schending van de Richtlijn. De rechtbank ziet in hetgeen namens eiser naar voren is gebracht geen aanleiding om anders te oordelen dan in de bovengenoemde uitspraak van 30 oktober 2023 en maakt de dragende overwegingen in die uitspraak tot de hare. Eisers verwijzing naar het artikel en annotatie van dhr. Grütters alsmede de annotatie van dhr. Groenendijk maakt dat niet anders. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder aan hem een ondubbelzinnige toezegging heeft gedaan, zodat het beroep op het vertrouwensbeginsel om die reden faalt. De rechtbank volgt in onderhavige procedure dan ook de lijn die deze rechtbank en zittingsplaats in de uitspraak van 30 oktober 2023 heeft uitgezet en ziet ook thans geen aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen.
5. Verder merkt de rechtbank op dat uit de op 2 september 2023 gedateerde brief van de staatssecretaris aan gemeenten blijkt dat derdelanders uit Oekraïne opvang en verstrekkingen behouden en dat zodra er uitspraak door de Afdeling is gedaan de 28 dagen vertrektermijn opnieuw begint te lopen.
6. In de zienswijze is naar voren gebracht dat eiser in Nederland werkzaam is, belasting betaalt en daarmee bijdraagt aan de Nederlandse samenleving en dat hij samenleeft met zijn Oekraïense vriendin. Voor zover eiser hiermee een beroep wenst te doen op het evenredigheidsbeginsel slaagt ook deze beroepsgrond niet. In dit verband heeft verweerder er terecht op gewezen dat het doel van de Richtlijn is om te voorkomen dat de werking van het asielstelsel ontwricht raakt door een massale toestroom van ontheemden. De geboden bescherming is per definitie tijdelijk en moet uitmonden in terugkeer naar het land van herkomst of Oekraïne, ofwel een verblijfsprocedure in Nederland. Verweerder heeft, onder verwijzing naar de Kamerbrief van 18 juli 2022, aan de beëindiging van de facultatief geboden tijdelijke bescherming in het algemeen ten grondslag mogen leggen dat door derdelanders misbruik werd gemaakt van de tijdelijke bescherming en dat sprake is van bredere opvangproblematiek in Nederland. [2] Door de beëindiging van de facultatief geboden tijdelijke bescherming zal de druk op de schaarse opvangcapaciteit verminderen. [3] De beëindiging legt mogelijk druk op de asielketen, maar het ligt evenzeer voor de hand om te veronderstellen dat menig derdelander wil terugkeren naar hun land van herkomst. [4] De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat het bestreden besluit geschikt en noodzakelijk is om het beoogde doel te bereiken.
6.1.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de beëindiging niet onevenredig is in verhouding tot het uiteindelijke hierboven weergegeven doel. Dat eiser in Nederland werkzaam is en een relatie heeft, maakt dat niet anders. Eiser kan wanneer hij voor een ander doel in Nederland verblijf beoogt een daartoe strekkende aanvraag voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning regulier indienen.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is de beëindiging van de tijdelijke bescherming van eiser gelet op al het voorgaande daarom niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
7. Voor zover eiser heeft bedoeld te betogen dat er sprake is van een duurzame relatie tussen hem en zijn Oekraïense vriendin zodat hij om die reden op grond van de Richtlijn recht heeft op bescherming, volgt de rechtbank dit betoog niet. Artikel 15, eerste lid en onder a, van de Richtlijn bepaalt dat de niet-gehuwde partner met wie een duurzame relatie wordt onderhouden als gezinslid wordt beschouwd. Artikel 3.1a, eerste lid, onder b van het Vreemdelingenbesluit 2000 vereist dat de vreemdeling met de ongehuwde partner een duurzame relatie onderhoudt en ten tijde van het uitbreken van het conflict samenwoonde met die partner. In andere soortgelijke zaken is gebleken dat de uitvoeringslijn van verweerder inmiddels genuanceerder is, waarbij ten tijde van het uitbreken van het conflict sprake moet zijn geweest van een duurzame relatie, maar daarbij niet een samenwoonvereiste wordt gesteld. In het geval van eiser maakt dit het oordeel echter niet anders, nu eiser met zijn verklaringen en de door hem overgelegde stukken niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij en zijn partner voor het uitbreken van het conflict een duurzame relatie hadden. Eiser heeft immers enkel gesteld dat hij een relatie heeft zijn Oekraïense vriendin maar heeft niet uitgelegd hoe die relatie eruit zag. Dat betekent dat eiser niet als gezinslid kan worden beschouwd en hij geen recht heeft op tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn.
8. Eisers betoog dat het beëindigen van de tijdelijke bescherming in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) kan evenmin slagen. Uit de Richtlijn vloeit niet voort dat verweerder bij de uitvoering ervan ambtshalve een toets moet verrichten aan artikel 8 van het EVRM. Het staat eiser bovendien vrij om een aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning met artikel 8 van het EVRM als verblijfstoel in te dienen.
9. Het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel slaagt ook niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht gesteld dat sprake is van een in de regelgeving gerechtvaardigd juridisch onderscheid tussen de verschillende groepen van ontheemden. De facultatieve groep derdelanders beschikt over een tijdelijke Oekraïense verblijfsvergunning, terwijl de aangewezen doelgroep van de Richtlijn beschikt over de Oekraïense nationaliteit of een permanente verblijfvergunning of gezinslid is van een tijdelijk beschermde. De rechtbank is derhalve van oordeel dat geen sprake is van gelijke gevallen, zodat het door eiser in de zienswijze gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel al om die reden faalt.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage - van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

3.Vgl. de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 1 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:16410, r.o. 17.3.
4.Vgl. de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 1 september 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:13035, r.o. 10.1.