ECLI:NL:RBDHA:2023:20463

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
NL23.35985
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.M. Kuipers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 14 november 2023 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland volgens hem verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 12 december 2023 behandeld, waarbij eiser, zijn waarnemer mr. J.W.F. Menick, en een tolk aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Volgens deze verordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Duitsland gedaan, dat door Duitsland is aanvaard.

Eiser heeft aangevoerd dat verweerder in zijn persoonlijke situatie aanleiding had moeten zien om toepassing te geven aan artikel 16 of 17 van de Dublinverordening. Hij stelt dat hij afhankelijk is van zijn echtgenote en dat hij kwetsbaar is vanwege zijn medische situatie. De rechtbank oordeelt echter dat verweerder de aangevoerde omstandigheden niet als zwaarwegend heeft hoeven beschouwen. De rechtbank concludeert dat de medische situatie van eiser niet leidt tot een onevenredige hardheid bij overdracht aan Duitsland, aangezien Duitsland dezelfde medische zorg kan bieden als Nederland. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en kent geen proceskostenvergoeding toe.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.35985
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser (gemachtigde: mr. F. Lavell),

en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, (gemachtigde: mr. N. Schoonbrood).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van
14 november 2023 niet in behandeling genomen omdat Duitsland volgens hem verantwoordelijk is voor de aanvraag.
De rechtbank heeft het beroep op 12 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. J.W.F. Menick als waarnemer voor gemachtigde (zijn kantoorgenoot), S. Parvez als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
5. Eiser stelt dat verweerder in zijn persoonlijke situatie aanleiding had moeten zien om toepassing te geven aan artikel 16 of 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Eiser voert daartoe aan dat hij een gezin vormt met zijn echtgenote en dat zij afhankelijk zijn van elkaar. Beiden hebben individuele gronden waarom terugkeer voor hen niet mogelijk is. Verder is eiser een kwetsbaar persoon, omdat hij diabetespatiënt is en als gevolg hiervan inmiddels bijna volledig blind is en hij heeft gehoorklachten. Verweerder is hier volgens eiser ten onrechte aan voorbijgegaan.
Artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening
6. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening zorgen lidstaten er, wanneer een verzoek wegens een zwangerschap, een pasgeboren kind, een ernstige ziekte, een zware handicap of hoge leeftijd afhankelijk is van de hulp van een kind, broer zus of ouder die wettig verblijft in een van de lidstaten, normaal gesproken voor dat verzoeker kan blijven bij of wordt verenigd met het in dit artikel bedoelde familielid op voorwaarde dat er in het land van herkomst familiebanden bestonden en het in dit artikel bedoelde familielid in staat is voor de afhankelijke persoon te zorgen en betrokkenen schriftelijk hebben verklaard dat zij dit wensen.
7. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat verweerder aanleiding had moeten zien toepassing te geven aan artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening. In dit kader acht zij van belang dat eiser in de besluitvormingsprocedure heeft gesteld afhankelijk te zijn van zijn broer. In het bestreden besluit heeft verweerder eiser daarin niet gevolgd, wat door eiser in beroep niet is betwist. Wel voert eiser aan dat hij afhankelijk is van zijn echtgenote. Eiser heeft deze stelling niet nader onderbouwd. Daar komt bij dat zijn echtgenote eenzelfde beschikking van verweerder heeft ontvangen en dat niet betwist wordt dat het daartegen ingestelde beroep buiten zitting door deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, afgedaan zal worden. Nu verweerder ter zitting heeft toegezegd dat hij ernaar streeft om eiser en zijn echtgenote – wier aanvraag ook niet in behandeling is genomen - niet van elkaar te scheiden en te samen over te dragen aan Duitsland, heeft verweerder in deze door eiser gestelde afhankelijkheid op zichzelf geen aanleiding hoeven zien de asielaanvraag van eiser in Nederland te behandelen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aangevoerde omstandigheden ook onvoldoende zwaarwegend mogen achten voor de conclusie dat overdracht aan Duitsland van een onevenredige hardheid getuigt. Zoals hiervoor overwogen zal eiser niet van zijn echtgenoot worden gescheiden. De omstandigheid dat sprake is van medische omstandigheden maakt niet dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden waardoor overdracht aan Duitsland zou leiden tot een onevenredige hardheid. Op pagina 5 en 6 van het bestreden besluit is verweerder gemotiveerd ingegaan op de medische situatie van eiser. Verweerder heeft in het bestreden besluit terecht vermeld dat Duitsland dezelfde medische verzorgingsmogelijkheden heeft als Nederland. Verder heeft eiser niet gesteld of onderbouwd dat hij specialistische behandeling behoeft of dat de benodigde medicatie in Duitsland niet beschikbaar is. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Kuipers, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 december 2023

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.