ECLI:NL:RBDHA:2023:20504

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
NL22.26918
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een dwangsombesluit en proceskostenvergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 15 december 2023, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 10 januari 2023 beoordeeld. Eiseres had eerder een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid, welke was afgewezen. Na bezwaar werd het bezwaar gegrond verklaard, maar het verzoek om proceskostenvergoeding werd afgewezen. Eiseres stelde dat de hoogte van de bestuurlijke dwangsom onterecht was vastgesteld op € 567, omdat de staatssecretaris een onjuiste datum van ontvangst van de ingebrekestelling hanteerde. De rechtbank oordeelt dat de ingebrekestelling op 5 december 2022 is ontvangen, waardoor eiseres recht heeft op een hogere dwangsom van € 602.

De rechtbank vernietigt het besluit van de staatssecretaris voor zover het de vaststelling van de dwangsom betreft en stelt deze vast op € 602. Daarnaast wordt eiseres een proceskostenvergoeding van € 418,50 toegekend, omdat de staatssecretaris ten onrechte geen vergoeding heeft toegekend in de bezwaarfase. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de dwangsom moet betalen en dat het beroep van eiseres gegrond is, terwijl het overige deel van het besluit in stand blijft.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om tijdig en correct te handelen in procedures die betrekking hebben op vreemdelingenrecht en de gevolgen van het niet naleven van termijnen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.26918

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 december 2023 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van 10 januari 2023 waarin de staatssecretaris het bezwaar gegrond heeft verklaard en het verzoek van eiseres om een veroordeling van hem in de proceskosten in de bezwaarfase heeft afgewezen. Het beroep richt zich ook tegen het dwangsombesluit van 10 januari 2023. [1]
1.1.
De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [2]

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres heeft op 29 november 2021 een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij [referent] ingediend, waarna de ontvangst is bevestigd op 13 december 2021. Met het besluit van 20 april 2022 heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiseres afgewezen.
2.1.
Eiseres heeft op 19 mei 2022 bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag. De staatssecretaris moet uiterlijk beslissen binnen negentien weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. [3] De staatssecretaris heeft deze termijn in eerste instantie opgeschort met twee weken, omdat eiseres de gronden van haar bezwaar nog moest indienen. Vervolgens heeft de staatssecretaris de beslistermijn met zes weken verdaagd. [4] Eiseres heeft de staatssecretaris op 5 december 2022, dus na het verstrijken van die termijn, in gebreke gesteld.
2.2.
De staatssecretaris heeft in het besluit van 10 januari 2023 het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. De staatssecretaris heeft het verzoek om een vergoeding van de proceskosten in bezwaar afgewezen. In het dwangsombesluit van 10 januari 2023 heeft hij de bestuurlijke dwangsom vastgesteld op € 567.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de aan eiseres toegekende dwangsomvergoeding wegens het niet tijdig bekendmaken van het besluit van 10 januari 2023 en het verzoek van eiseres om een veroordeling van de staatssecretaris in de proceskosten in de bezwaarfase. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Wat is de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom?
4. Eiseres betoogt dat de staatssecretaris de hoogte van de bestuurlijke dwangsom onterecht op € 567 heeft vastgesteld. Zij stelt dat de staatssecretaris uitgaat van een onjuiste datum van ontvangst van de ingebrekestelling. In het dwangsombesluit gaat de staatssecretaris uit van 6 december 2022 als ontvangstdatum. Eiseres stelt dat de ingebrekestelling op 5 december 2022 per fax aan de staatssecretaris is toegezonden en ook op die dag is ontvangen. Zij stelt dat haar daarom een bestuurlijke dwangsom over 22 dagen toekomt.
4.1.
Dit betoog slaagt. Eiseres heeft de staatssecretaris op 5 december 2022, dus na het verstrijken van die termijn, in gebreke gesteld. De staatssecretaris stelt de ingebrekestelling pas op 6 december 2022 te hebben ontvangen. Uit de ingebrekestelling blijkt echter dat deze door de staatssecretaris op 5 december 2022 om 16:15 uur per fax is ontvangen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat de termijn van twee weken aanvangt op de dag waarop het bestuursorgaan de ingebrekestelling heeft ontvangen. [5] De termijn van twee weken begint daarom op 5 december 2022 te lopen en eindigt op 19 december 2022. Eiseres heeft recht op een dwangsomvergoeding van veertien keer € 23 per dag en acht keer € 35 per dag voor elke dag waarop het besluit niet op de juiste wijze bekend is gemaakt (totaal: € 602). [6] De rechtbank stelt daarom de verbeurde dwangsom vast op € 602.
Had de staatssecretaris in bezwaar een proceskostenvergoeding moeten toekennen?
5. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding van de proceskosten in bezwaar. De staatssecretaris stelt dat eiseres geen recht heeft op een bezwaarkostenvergoeding, omdat geen sprake is van een herroeping wegens een aan hem te wijten onrechtmatigheid. [7]
5.1.
De staatssecretaris heeft de aanvraag bij het primaire besluit afgewezen, omdat eiseres onvoldoende heeft aangetoond dat zij een duurzame en exclusieve relatie heeft met referent die op één lijn te stellen is met een huwelijk. [8] De staatssecretaris heeft in het besluit van 10 januari 2023 het bezwaar gegrond verklaard, omdat eiseres in de bezwaarfase heeft aangetoond dat zij met referent is getrouwd. Volgens de staatssecretaris is dit niet een aan bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid, omdat deze feiten pas in de bezwaarfase bekend zijn geworden.
5.2.
Eiseres betoogt dat de staatssecretaris haar ten onrechte heeft tegengeworpen dat in de aanvraagfase onvoldoende is aangetoond dat er sprake is van een duurzame en exclusieve relatie tussen haar en referent. Volgens eiseres is een huwelijk geen voorwaarde voor het hebben van een duurzame en exclusieve relatie, zoals bedoeld in artikel 3.14 aanhef en onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
5.3.
Dit betoog slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat eiseres in de bezwaarfase heeft aangetoond dat zij met referent is getrouwd. Eiseres heeft een verblijfsvergunning gekregen op grond van het feit dat zij en referent zijn getrouwd. [9] Omdat deze feiten in de bezwaarfase bekend zijn geworden heeft de staatssecretaris terecht geen kostenvergoeding voor bezwaar toegekend, omdat erg geen sprake is van een herroeping wegens een aan de staatssecretaris te wijten onrechtmatigheid.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het besluit van 10 januari 2023 voor zover dit ziet op de vaststelling van de dwangsom. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. [10] De staatssecretaris is eiseres een dwangsom van € 602 verschuldigd, omdat 22 dagen zijn verstreken na de dag als bedoeld in artikel 4:17, derde lid van de Awb. De staatssecretaris hoeft dus geen nieuw besluit te nemen.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 418,50 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend gelet op de aard van de zaak past de rechtbank de wegingsfactor licht toe. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Omdat eiseres is vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen, hoeft de staatssecretaris dit niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover dat is gericht tegen het niet tijdige nemen van een besluit, niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep, voor zover het is gericht tegen het dwangsombesluit, gegrond;
  • vernietigt het besluit van 10 januari 2023, voor zover dat ziet op de vaststelling van de verschuldigde dwangsom;
  • bepaalt dat de staatssecretaris op grond van artikel 4:17 van de Awb een dwangsom van in totaal € 602 is verschuldigd;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 10 januari 2023;
  • bepaalt dat het besluit van 10 januari 2023 voor het overige in stand blijft;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 418,50 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van M. Kok, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 4:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 7:14, van de Awb.
2.Artikel 8:54 van de Awb maakt dit mogelijk.
3.Dat staat in artikel 76, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.Dit is mogelijk op grond van artikel 7:10, derde lid, van de Awb.
5.ABRvS 1 september 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN5684.
6.Dit volgt uit artikel 4:17, tweede lid, van de Awb.
7.Zoals volgt uit artikel 7:15, tweede lid, van de Awb.
8.Zoals bedoeld in artikel 3.14 aanhef en onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000),
9.Op grond van artikel 3.14, aanhef en onder a, van het Vb 2000.
10.Artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb maakt dit mogelijk.