ECLI:NL:RBDHA:2023:2051

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
NL21.15807
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake asielaanvraag van een Colombiaanse eiser met betrekking tot bescherming tegen paramilitaire groeperingen en LHBTI-positie

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 3 februari 2023, wordt de asielaanvraag van een Colombiaanse eiser behandeld. De eiser heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, na bedreigingen te hebben ontvangen van de paramilitaire groepering Los Rastrojos vanwege zijn hulp aan kwetsbare groepen in Colombia. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen, stellende dat de eiser bescherming kan inroepen van de Colombiaanse autoriteiten. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris deze afwijzing onvoldoende heeft gemotiveerd, vooral omdat hij zich baseert op verouderde informatie en niet adequaat heeft gereageerd op recentere gegevens die door de eiser zijn overgelegd. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet heeft aangetoond dat de Colombiaanse autoriteiten in staat zijn om bescherming te bieden aan de eiser, en dat de motivering van de afwijzing ondeugdelijk is. De rechtbank biedt de staatssecretaris de gelegenheid om het gebrek in de motivering te herstellen en stelt een termijn van vier weken in om dit te doen. De eiser heeft ook aangevoerd dat hij in aanmerking komt voor een reguliere verblijfsvergunning op basis van zijn relatie met een man in Nederland, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris dit aspect ook niet onterecht heeft afgewezen. De zaak blijft in behandeling en verdere beslissingen worden aangehouden tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.15807

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.J. Verwers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J.H.A. van Eijk).

ProcesverloopBij besluit van 8 september 2021 heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond. Daarnaast heeft de staatssecretaris geweigerd eiser een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te verlenen en geweigerd eiser uitstel van vertrek te verlenen.

Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 25 november 2022 op zitting behandeld. Eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris hebben hieraan deelgenomen.

Overwegingen

1. In deze tussenuitspraak komt de rechtbank tot het oordeel dat de staatssecretaris ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser de bescherming van de Colombiaanse autoriteiten kan krijgen voor de problemen die hij in Colombia heeft ondervonden. Daarnaast komt de rechtbank tot het oordeel dat de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser niet in aanmerking komt voor een asielvergunning wegens zijn seksuele gerichtheid, dat artikel 8 van het EVRM zich niet tegen zijn uitzetting verzet en dat hij niet gehouden was het Bureau Medische Advisering onderzoek te laten verrichten. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot deze oordelen komt en hoe de procedure verder zal verlopen.
Inleiding
2. Eiser is afkomstig uit Colombia. Aan zijn asielaanvraag legt hij het volgende ten grondslag. Eiser woonde in [plaats] , in het departement [departement] . Hij heeft in de regio Catatumbo bijstand geboden aan hulpbehoevenden. Hij heeft onder meer een stichting opgericht die hulp biedt aan vrouwen en heeft hulp geboden aan sociale leiders uit de gemeenschap. Iemand van de paramilitaire groepering Los Rastrojos heeft eiser op [datum telefoongesprek] 2018 en op [datum telefoongesprek] 2019 gebeld. Deze persoon eiste dat hij zou stoppen met het bieden van hulp aan guerrillastrijders en gaf aan dat hij anders zou worden vermoord. Op [datum gesprek] 2019 is eiser op straat aangesproken door twee personen op motoren. Zij vroegen of hij [eiser] was. Zij hebben zijn identiteitskaart afgepakt en nogmaals gedreigd hem te vermoorden als hij door zou gaan met zijn werkzaamheden. Deze bedreigingen hebben de aanleiding gevormd om Colombia te verlaten. Aan zijn aanvraag legt eiser daarnaast ten grondslag dat hij biseksueel is. Hij vreest dat hij in verband hiermee in Colombia slachtoffer zal worden van geweld en discriminatie.
2.1.
Eiser voert daarnaast aan dat hij in aanmerking komt voor een reguliere vergunning op grond van artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000. Hieraan legt hij ten grondslag dat hij in Nederland een man heeft ontmoet waarmee hij nu een relatie heeft. Volgens eiser moet hij op grond van artikel 8 van het EVRM in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning regulier. Verder voert hij aan dat hij in aanmerking komt voor uitstel van vertrek, omdat hij medische problemen heeft. Hij beroept zich hierbij op artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
De afwijzing van de aanvraag
3. De staatssecretaris vindt de verklaringen van eiser over de problemen die hij in Colombia stelt te hebben ondervonden met leden van Los Rastrojos, geloofwaardig. Volgens de staatssecretaris komt eiser echter niet in aanmerking voor een asielvergunning, omdat hij de bescherming van de Colombiaanse autoriteiten kan inroepen. Uit een rapport van de Immigration and Refugee Board of Canada van 6 april 2016 [1] blijkt namelijk dat er door een instantie van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, de Unidad Nacional de Protección (UNP), bescherming kan worden geboden. Eiser heeft ten onrechte geen bescherming gevraagd bij de Colombiaanse autoriteiten. Uit de door eiser overgelegde stukken kan niet worden opgemaakt dat de groepering Los Rastrojos dusdanige banden heeft met de Colombiaanse autoriteiten dat het aannemelijk is dat het vragen van bescherming voor hem gevaarlijk of bij voorbaat zinloos was. De staatssecretaris vindt daarnaast geloofwaardig dat eiser biseksueel is en in Nederland een relatie heeft met een man. Volgens de staatssecretaris is echter niet aannemelijk dat eiser in Colombia wegens zijn biseksuele gerichtheid slachtoffer zal worden van geweld en discriminatie. Hieraan legt hij ten grondslag dat geweld tegen homoseksuelen in Colombia weliswaar voorkomt, maar dat dit niet gebeurt op zo een schaal dat iedere homoseksueel een reëel een voorzienbaar risico loopt daarvan slachtoffer te worden. Verder is volgens de staatssecretaris van belang dat eiser in het verleden geen problemen heeft gehad wegens zijn biseksuele gerichtheid. Om zijn standpunt te onderbouwen verwijst de staatssecretaris naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. [2]
De staatssecretaris stelt zich verder op het standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd vanwege zijn relatie omdat dit niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Hieraan legt de staatssecretaris ten grondslag dat eiser de relatie met zijn partner is aangegaan terwijl zijn verblijfspositie onzeker was, dat eiser niet eerder een verblijfsvergunning heeft gehad en dat er geen objectieve belemmeringen zijn om de relatie in Colombia voort te zetten. Er is wel sprake van ‘a certain degree of hardship’ maar dat weegt niet op tegen de belangen van de staat.
Eiser heeft verder geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000.
Kan eiser de bescherming van de autoriteiten krijgen?
4. Eiser betoogt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft onderzocht of hij de bescherming van de autoriteiten kan krijgen. Eiser verwijst hiertoe naar een brief met bijlagen van Vluchtelingenwerk Nederland van 26 november 2020 die hij bij zijn zienswijze heeft overgelegd. Volgens eiser blijkt daaruit dat de UNP geen bescherming kan bieden.
4.1.
De beroepsgrond slaagt, om de volgende redenen.
4.2.
Bij het beantwoorden van de vraag of een vreemdeling in het land van herkomst bescherming kan krijgen, moet eerst door de staatssecretaris worden onderzocht of door de autoriteiten in het desbetreffende land in het algemeen bescherming wordt geboden. Daarbij dient hij informatie over de algemene situatie in een land van herkomst, in het bijzonder uit ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken en rapporten van internationale organisaties, te betrekken. Indien de staatssecretaris die vraag bevestigend heeft beantwoord, is het vervolgens aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat het vragen van bescherming voor hem gevaarlijk dan wel bij voorbaat zinloos moet worden geacht. Indien hij dat laatste niet aannemelijk maakt, kan slechts het tevergeefs door hem inroepen van de bescherming leiden tot de conclusie dat aannemelijk is gemaakt dat die autoriteiten niet bereid of in staat zijn bescherming te bieden. [3]
4.3
De staatssecretaris heeft onvoldoende onderzocht of de Colombiaanse autoriteiten in zijn algemeenheid bescherming bieden. De staatssecretaris heeft zijn standpunt over de beschermingsmogelijkheden ten onrechte gebaseerd op uitsluitend één rapport dat al meer dan vijf jaar oud was toen hij het besluit nam. Dit is niet zorgvuldig, te meer omdat de door eiser overgelegde brief van 26 november 2020 recentere informatie bevat over de beschermingsmogelijkheden en de staatssecretaris hierop in het besluit in het geheel niet heeft gereageerd. De staatssecretaris heeft daarnaast onvoldoende gemotiveerd dat de UNP bescherming biedt bij bedreigingen zoals die waarmee eiser te maken heeft gehad. In het door de staatssecretaris aangehaalde rapport van 6 april 2016 staat dat de UNP alleen voor specifieke personen bedoeld is, namelijk personen of groepen die "given their position or activities, may be subjected to extraordinary or extreme risk". In het besluit heeft de staatssecretaris ten onrechte niet toegelicht waarom eiser volgens hem hieronder valt. Op de zitting heeft de rechtbank de staatssecretaris gevraagd dit alsnog toe te lichten. In reactie hierop heeft de staatssecretaris toegelicht dat het niet op zijn weg ligt om specifiek op de beschermingsmogelijkheden van de UNP in te gaan, omdat er in Colombia ook andere beschermingsmogelijkheden zijn en de staatssecretaris alleen aannemelijk hoeft te maken dat in Colombia in algemene zin bescherming wordt geboden. De rechtbank volgt dit standpunt niet. In het besluit heeft de staatssecretaris zijn standpunt dat in Colombia in het algemeen bescherming wordt geboden alleen gebaseerd op het rapport van 6 april 2016. Dat rapport gaat alleen over de UNP. De staatssecretaris moet daarom motiveren waarom eiser behoort tot de personen waarvoor die beschermingseenheid bedoeld is. Als hij van oordeel is dat er in Colombia andere beschermingsmogelijkheden bestaan waar eiser gebruik van kan maken, dan moet hij dit standpunt onderbouwen. In het besluit heeft de staatssecretaris dit niet gedaan. Op de zitting bij de rechtbank heeft de staatssecretaris dit standpunt weliswaar alsnog toegelicht door de verwijzen naar het Algemeen Ambtsbericht over Colombia van maart 2022 en de brief van de staatssecretaris hierover van 27 mei 2022, maar de rechtbank vindt het in strijd met de goede procesorde om dit standpunt te betrekken bij de beoordeling van het beroep. [4] Hierbij betrekt de rechtbank dat het ambtsbericht omvangrijk is. Van eiser kan niet worden verwacht hierop op de zitting te reageren. Niet valt in te zien waarom de staatssecretaris niet veel eerder, bijvoorbeeld in een verweerschrift, een beroep had kunnen doen op het ambtsbericht en de brief daarover.
4.4.
Gelet op wat de rechtbank hiervoor onder 4.3 heeft overwogen, is het besluit onzorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd. Dit is in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Om proceseconomische redenen zal de rechtbank nog wel ingaan op hetgeen overigens in deze zaak naar voren is gekomen.
Komt eiser in aanmerking voor een asielvergunning wegens zijn biseksuele gerichtheid?
5. Eiser betoogt dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt stelt dat niet aannemelijk is dat hij in Colombia wegens zijn biseksuele gerichtheid slachtoffer zal worden van geweld en discriminatie. Eiser betoogt dat dit wel het geval zal zijn als hij in Colombia op dezelfde manier uiting geeft aan zijn seksuele gerichtheid als hij nu in Nederland doet. Ter onderbouwing hiervan beroept hij zich op een rapport van het Belgische Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen van 19 oktober 2020. [5]
5.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Uit de door eiser aangehaalde stukken, waaronder het hiervoor vermelde rapport van 19 oktober 2020, blijkt dat in Colombia discriminatie van en geweld tegen lhbti'ers voorkomen. Uit het rapport van 19 oktober 2020 blijkt echter ook dat lhbti’ers rechten hebben en dat de overheid de positie van lhbti'ers beschermt en wil verbeteren. Uit de stukken blijkt niet dat geweld en discriminatie op zo een schaal voorkomen dat iedere lhbti’er een reëel risico loopt daarvan slachtoffer te worden. [6] Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij in zijn individuele geval een reëel risico loopt hiervan slachtoffer te worden. Voor dit oordeel is van belang dat eiser in het verleden geen problemen heeft ondervonden wegens zijn seksuele gerichtheid. Verder is van belang dat eiser woont in een van de grotere steden in Colombia. In het rapport van 19 oktober 2020 staat dat er in de stedelijke omgeving meer acceptatie is voor seksuele minderheden.
Is de weigering om eiser in bezit te stellen van een verblijfsvergunning regulier in strijd met artikel 8 van het EVRM?
6. Eiser betoogt dat de staatssecretaris de door artikel 8, tweede lid, van het EVRM voorgeschreven belangenafweging ten onrechte in zijn nadeel laat uitvallen. Hiertoe voert hij aan dat de staatssecretaris in het besluit niet specificeert welk belang van de staat wordt nagestreefd met de afwijzing. Daarnaast voert eiser aan dat de staatssecretaris niet in zijn nadeel mag meewegen dat hij de relatie met zijn partner is aangegaan terwijl hij nog geen verblijfsvergunning had. Van de partner van eiser kan verder niet worden verwacht dat hij eiser naar Colombia volgt aangezien hij geen binding heeft met dat land en zijn sociale en maatschappelijke leven zich in Nederland afspeelt. Deze gevolgen van de afwijzing van de aanvraag betrekt de staatssecretaris ten onrechte niet bij de beoordeling, aldus eiser.
6.1.
De beroepsgrond slaagt niet, om de volgende redenen.
6.2.
In zaken over de door artikel 8, tweede lid, van het EVRM voorgeschreven belangenafweging moet de rechter aan de hand van de beroepsgronden toetsen of de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, als dit het geval is, of hij zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een 'fair balance' tussen het belang bij de uitoefening van het familie- en gezinsleven van een vreemdeling in Nederland en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid. [7]
6.3.
Niet in geschil is dat de staatssecretaris bij zijn toetsing alle relevante feiten en omstandigheden heeft betrokken. Anders dan eiser betoogt, specificeert de staatssecretaris in het besluit wel welk belang van de staat wordt nagestreefd met de afwijzing. In het besluit wijst de staatssecretaris immers op het belang van de staat bij het stellen en handhaven van regels ten aanzien van de toelating en het verblijf van vreemdelingen. Daarnaast mag de staatssecretaris in het nadeel van eiser meewegen dat hij de relatie met zijn partner is aangegaan toen hij nog geen verblijfsvergunning had. Uit de rechtspraak van het EHRM volgt namelijk dat hieraan belang toekomt bij de belangenafweging, in die zin dat de belangenafweging in zo’n situatie in beginsel alleen in uitzonderlijke gevallen in het voordeel van de vreemdeling kan uitvallen. [8] Eiser kan niet worden gevolgd in zijn stelling dat de staatssecretaris bij de beoordeling niet heeft betrokken welke gevolgen het voortzetten van de relatie in Colombia zal hebben voor de partner van eiser. De staatssecretaris stelt zich namelijk op het standpunt dat deze voortzetting voor hem ‘a degree of hardship’ [9] oplevert, maar dat dit onvoldoende is om de belangenafweging in het voordeel van eiser en zijn partner te laten uitvallen. De rechtbank vindt, in aanmerking genomen dat eiser de relatie is aangegaan terwijl hij nog geen verblijfsvergunning had, dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op dit standpunt stelt.
Komt eiser in aanmerking voor uitstel van vertrek?
7. Eiser betoogt dat de staatssecretaris nader moet onderzoeken of hij wegens zijn gezondheidstoestand in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Hij verwijst hiertoe naar zijn patiëntendossier. Daaruit blijkt volgens hem dat sprake is van ernstige psychische klachten.
7.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Uit het patiëntendossier, dat eiser kort voor de zitting pas heeft overgelegd, blijkt dat eiser op 9 en 16 augustus 2022 melding heeft gemaakt van psychische klachten. Naar aanleiding hiervan heeft hij op 10 oktober 2022 een gesprek gehad met een praktijkondersteuner van de huisarts. Uit het patiëntendossier kan niet worden afgeleid dat eiser onder behandeling staat of is doorverwezen naar een specialist. De staatssecretaris heeft hierin daarom geen aanleiding hoeven zien om eiser uitstel van vertrek te verlenen dan wel onderzoek door het Bureau Medische Advisering te laten verrichten. Eiser kan ook nog los van deze procedure uitstel van vertrek vragen op grond van artikel 64 Vw 2000.
De staatssecretaris krijgt de gelegenheid het geconstateerde gebrek te herstellen
8. De rechtbank kan het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. [10] De rechtbank ziet aanleiding om de staatssecretaris deze gelegenheid te bieden voor het onder 4.3 geconstateerde gebrek. Zij doet dit om te bereiken dat eiser, die zijn asielaanvraag op 4 juli 2019 heeft ingediend, sneller duidelijkheid krijgt over de vraag of hij recht heeft op een asielvergunning. De staatssecretaris kan het gebrek herstellen door nader te onderzoeken en te motiveren waarom hij van mening is dat de Colombiaanse autoriteiten in algemene zin bescherming bieden bij bedreigingen zoals die waarmee eiser te maken heeft gehad. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen de staatssecretaris het gebrek kan herstellen op vier weken na plaatsing van deze tussenuitspraak in het digitale dossier. Eiser krijgt de gelegenheid om binnen vier weken na ontvangst van de aanvullende motivering daarop te reageren.
8.1.
De staatssecretaris krijgt twee weken de tijd om schriftelijk aan de rechtbank mee te delen of hij gebruikmaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. In beginsel zal de rechtbank zonder nadere zitting uitspraak doen op het beroep, ook als de staatssecretaris de geboden hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken.
9. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. [11]
10. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden tot de einduitspraak op het beroep.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt de staatssecretaris in de gelegenheid om het geconstateerde gebrek binnen vier weken na bekendmaking van deze tussenuitspraak te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- draagt de staatssecretaris op om de rechtbank binnen twee weken na bekendmaking van deze tussenuitspraak schriftelijk mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- bepaalt dat eiser vier weken de tijd zal krijgen om te reageren op de aanvullende motivering van de staatssecretaris;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van M. Gasseling, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open maar kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tegelijk met het hoger beroep tegen de einduitspraak.

Voetnoten

1.‘Colombia: State protection programs for victims and witnesses of crimes; requirements to access the programs; statistics on the number of applications for relocation that are granted and refused; duration and effectiveness of these programs (2012March 2016)’.
2.ABRvS 8 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2397.
3.Zie ABRvS 7 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4016.
4.Artikel 83, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
5.‘COLOMBIA - Seksuele minderheden en transgenders’.
6.Vergelijk ABRvS 8 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2397.
7.ABRvS 30 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:930.
8.EHRM 3 oktober 2014, Jeunesse t. Nederland, ECLI:CE:ECHR:2014:1003JUD001273810, par. 108.
9.Zie het in de vorige voetnoot vermelde arrest, par. 117.
10.Artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb.
11.ABRvS 12 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2877.