In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiseres, een Iraakse vrouw, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een visum kort verblijf. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Buitenlandse Zaken op 3 januari 2022, en het bezwaar daartegen werd op 23 februari 2023 eveneens afgewezen. Eiseres heeft op 28 september 2023 haar beroep ter zitting toegelicht, waarbij zij werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. L. Leenders. De minister werd vertegenwoordigd door mr. Y. Verheugd en een andere gemachtigde.
Eiseres heeft aangevoerd dat zij sterke sociale en economische binding heeft met Irak, waar zij haar hele leven heeft gewoond en waar haar familie woont. Ze stelt dat haar aanvraag onterecht is afgewezen, omdat zij geld verdient en een pensioen ontvangt. Daarnaast heeft zij gewezen op een eerdere toezegging van de minister met betrekking tot het visum van haar dochter. De rechtbank oordeelt echter dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat zij het voornemen heeft om Nederland tijdig te verlaten. De rechtbank benadrukt dat het aan eiseres is om aannemelijk te maken dat er geen redelijke twijfel bestaat over haar verblijfsdoel.
De rechtbank concludeert dat de minister in redelijkheid heeft kunnen twijfelen aan het voornemen van eiseres om het grondgebied van de lidstaten tijdig te verlaten, mede gezien het feit dat haar zoon al in Nederland is en een asielaanvraag heeft ingediend. De rechtbank wijst ook de claim van eiseres over schending van de hoorplicht af, omdat er geen bewijs is dat de hoorplicht daadwerkelijk is geschonden. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de visumaanvraag.