ECLI:NL:RBDHA:2023:20587

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
AWB 23/6297
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen en verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 22 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen beoordeeld. Eiser, geboren in 1970 en van Sierra Leoonse nationaliteit, had zijn aanvraag ingediend, maar deze werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De afwijzing was gebaseerd op het niet voldoen aan het middelenvereiste, een vereiste dat volgens de wet- en regelgeving geen vrijstellingen kent. Eiser heeft aangevoerd dat hij lijdt aan een posttraumatische stressstoornis en een chronisch ziektebeeld heeft, waardoor hij niet in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien. Hij betoogde dat de afwijzing van zijn aanvraag onevenredig was en dat verweerder de hardheidsclausule te streng toepaste.

De rechtbank heeft de zaak op 28 september 2023 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldeed aan het middelenvereiste en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op dit vereiste rechtvaardigden. De rechtbank volgde eiser niet in zijn beroep op de hardheidsclausule en oordeelde dat verweerder zich terecht op het standpunt had gesteld dat er geen twijfel bestond over de uitkomst van het bezwaar, aangezien eiser niet voldeed aan de wettelijke vereisten.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen connexiteit meer was. De uitspraak werd gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, in aanwezigheid van griffier mr. T. Verschoor. Eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep, maar tegen de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening stond geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 23/6297 en AWB 23/6298
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 22 december 2023 in de zaak tussen

[eiser/verzoeker], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J.H.E. Wanrooij),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Y. Verheugd).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser voor een ‘EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen’ en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser.
1.1.
Verweerder heeft de aanvraag met het besluit van 22 februari 20223 afgewezen. Met het bestreden besluit van 12 mei 2023 op bezwaar is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 28 september 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook was voor verweerder mr. [naam] aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedag] 1970 en heeft de Sierra Leoonse nationaliteit. Hij heeft een aanvraag ingediend tot afgifte van een ‘EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen’.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser niet aan het middelenvereiste voldoet. [1] In de wet- en regelgeving zijn binnen het toetsingskader voor verlening van een vergunning EU-langdurig ingezetene geen vrijstellingsgronden van het middelenvereiste
opgenomen. Ook heeft eiser geen bijzondere omstandigheden aangevoerd waardoor verweerder af zou moeten wijken van beleidsregels. [2]
Wat vindt eiser in beroep?
4. Sprake is van bijzondere omstandigheden. Eiser lijdt sinds 2006 aan een posttraumatische stressstoornis en heeft op werk een ongeluk gekregen. Vanwege een chronisch ziektebeeld krijgt eiser een uitkering en lukt het hem niet aan het middelenvereiste te voldoen. Het besluit is daarnaast onevenredig, aangezien de verblijfsvergunning van eiser op grond van het arrest Chavez-Vilchez is verlopen en zijn uitkering kan worden ingetrokken. Ook wordt de hardheidsclausule door verweerder te streng toegepast. Het bestreden besluit is daarnaast tegenstrijdig, aangezien zowel vermeld wordt dat het verblijfsrecht van eiser voortduurt als dat hij Nederland moet verlaten. Verweerder diende, gelet op de redelijkheid en billijkheid, een verblijfsvergunning op grond van familieleven te verlenen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Middelenvereiste
5. Niet is in geschil dat eiser niet voldoet aan het middelenvereiste. Eiser kan hiervan ook niet worden vrijgesteld, nu uit de bewoording van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, en punt 7 van de preambule van de Richtlijn langdurig ingezeten volgt dat het middelenvereiste een imperatieve voorwaarde vormt voor het verkrijgen van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen. Lidstaten zijn hiermee niet toegestaan een uitzondering te maken op het middelenvereiste. De rechtbank volgt eiser daarom niet in zijn beroep op een hardheidsclausule, het evenredigheidsbeginsel [3] en de bevoegdheid van verweerder om van zijn beleid af te wijken [4] . Ook in de stelling van eiser ter zitting dat hij door verwarring over zijn verblijfsrecht vrijgesteld moet worden van het middelenvereiste ziet de rechtbank geen aanleiding het middelenvereiste buiten toepassing te laten. Ten overvloede wijst de rechtbank erop dat eiser volgens verweerder nog steeds een verblijfsrecht op grond van het arrest Chavez-Vilchez heeft en dat hij enkel een nieuw verblijfsdocument hoeft aan te vragen.
Hoorplicht
6. Het standpunt van eiser dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden volgt de rechtbank niet. De hoogste bestuursrechter heeft overwogen dat het horen in bezwaar een essentieel onderdeel is van de bezwaarschriftprocedure en dat de vreemdeling in beginsel wordt gehoord. [5] Verweerder mag slechts van horen afzien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden in bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. [6] De rechtbank is van oordeel dat verweerder, aangezien niet in geschil was dat eiser niet voldeed aan het middelenvereiste, zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat van dergelijke twijfel geen sprake was.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond.
8. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er niet langer sprake is van connexiteit. [7]
9. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr.T. Verschoor, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie artikel 45b van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), de artikelen 3.73, 3.74, 3.75 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), artikel 24b van het Voorschrift Vreemdelingen (Vv) en onderdeel B/1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
2.Zie artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Zie artikel 3:4, tweede lid, van de Awb.
4.Zie artikel 4:84 van de Awb.
5.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
6.Artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht.
7.Op grond van artikel 8:81 en artikel 8:83, derde lid, van de Awb.