ECLI:NL:RBDHA:2023:2071

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
NL23.3553
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring van het beroep tegen de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Poolse eiser. De eiser, geboren in 1981, had de maatregel van bewaring betwist, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. De staatssecretaris stelde dat de maatregel noodzakelijk was voor de openbare orde, omdat er een risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die stelde dat hij niet op de hoogte was van de afwijzing van zijn aanvraag en dat zijn gemachtigde niet tijdig had gehandeld, niet gevolgd. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag op 4 januari 2023 duidelijk aan de eiser was gecommuniceerd en dat hij per direct Nederland moest verlaten. De rechtbank concludeerde dat de zware gronden voor de maatregel van bewaring, zoals het onttrekken aan toezicht en het niet naleven van eerdere verplichtingen, feitelijk juist waren en voldoende waren onderbouwd.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat er geen lichter middel beschikbaar was om het risico van onttrekking aan het toezicht te ondervangen. De eiser had eerder een terugkeer naar Polen gefrustreerd door een aanvraag in te dienen en had verklaard alles te doen om in Nederland te blijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische omstandigheden van de eiser, waaronder hepatitis B en C, niet in de weg stonden aan de maatregel, aangezien er voldoende medische zorg beschikbaar was in het detentiecentrum. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.3553

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Kurt-Gecoglu),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 2 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 15 februari 2023 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen J.M. Proszkowski. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1981 en heeft de Poolse nationaliteit.
Maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat deze nodig is in het belang van de openbare orde, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Als zware gronden [1] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
- 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
- 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
En als lichte gronden [2] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
- 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser betwist de zware gronden 3b en 3c en de lichte grond 4a. Hij stelt hiertoe dat hij niet wist dat zijn aanvraag was afgewezen en dat zijn gemachtigde die hem in die procedure bijstaat, het verzoek om een voorlopige voorziening niet tijdig heeft ingediend. Van eiser mocht daarom niet verwacht worden dat hij uit eigen beweging Nederland had moeten verlaten. Ten aanzien van de lichte grond 4a voert eiser aan dat de periode gelegen tussen de afwijzende beschikking op 4 januari 2023 en de ophouding in het kader van de Vreemdelingenwet op 2 februari 2023 dusdanig kort was dat eiser niet kan worden tegengeworpen dat hij geen melding heeft gemaakt van zijn onrechtmatig verblijf bij de korpschef van de politie.
4. De rechtbank volgt eiser hierin niet omdat in het besluit van 4 januari 2023 uitdrukkelijk staat vermeld dat zijn aanvraag is afgewezen en dat eiser per direct Nederland moest verlaten. De afwijzende beschikking is bekendgemaakt aan eiser door toezending ervan aan de gemachtigde die eiser in die procedure bijstaat. Zijn ophouding vond bijna een maand later plaats. Dat eiser niet wist dat zijn aanvraag was afgewezen omdat zijn gemachtigde in het buitenland zou verblijven, komt voor rekening en risico van eiser. De verblijfsrechtelijke procedure staat daarnaast niet in de weg aan de tegenwerping onder 3c dat eiser geen gevolg heeft gegeven aan de drangbeschikking. Verweerder heeft in de maatregel op de juiste wijze gemotiveerd dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft. Door zich niet onmiddellijk in persoon te melden bij de korpschef, heeft hij zich aan het toezicht onttrokken en hiermee zijn terugkeer ontweken of belemmerd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de zware gronden 3b en 3c en de lichte grond 4a feitelijk juist en voldoende toegelicht, zodat deze aan de maatregel ten grondslag mogen worden gelegd.
Lichter middel
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is om het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken te ondervangen. Eiser heeft immers een eerdere terugkeer naar Polen gefrustreerd door een aanvraag inschrijving Unierecht in te dienen. Ook heeft hij verklaard er alles aan te doen om in Nederland te kunnen blijven. Daarnaast is verweerder gemotiveerd ingegaan op de medische omstandigheden van eiser, te weten hepatitis B en C, pijnen in de maagstreek en psychiatrische problematiek. Eiser heeft niet bestreden dat toereikende medische zorg aanwezig is in het detentiecentrum. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom niet is volstaan met een lichter middel.
Ambtshalve toets [3]
6. Ook ambtshalve toetsing leidt niet tot het oordeel is dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Verweerder hoeft geen proceskosten te betalen.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.