ECLI:NL:RBDHA:2023:20710

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
NL22.21575
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Bruinse - Pot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf op basis van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 19 december 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. Eiseres, een Afghaanse vrouw, had op 13 oktober 2020 een aanvraag ingediend om in Nederland te verblijven als familie- of gezinslid op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag op 18 december 2020 afgewezen, en het bezwaar van eiseres werd op 18 oktober 2022 ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar referent, haar zoon. Eiseres heeft diverse gezondheidsproblemen en is afhankelijk van de zorg van haar zoon, die in Nederland woont. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet voldoende heeft aangetoond dat eiseres in Iran de benodigde zorg kan krijgen en dat er geen alternatieven zijn voor haar zorgbehoefte. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.21575

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2023 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. G. Tuenter),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. V.R. Bloemberg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de voor haar op 13 oktober 2020 ingediende aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid op grond van artikel 8 EVRM’ bij [naam] (referent).
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 18 december 2020 afgewezen. Met het bestreden besluit van 18 oktober 2022 heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
1.2.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 25 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het bestreden besluit
Toelichting bij de aanvraag
4. Referent heeft voor zijn moeder, geboren op [geboortedatum] en met de Afghaanse nationaliteit, een mvv-aanvraag ingediend. Referent en zijn zus zijn uit Afghanistan gevlucht. Zij zijn in 2011 naar Nederland gekomen, waar zij een verblijfsvergunning asiel en daarna de Nederlandse nationaliteit hebben gekregen. De ouders van referent zijn in 2011 vanuit Afghanistan naar Iran gevlucht en hebben daar sindsdien verbleven. De vader van referent is begin 2020 overleden. Eiseres heeft diverse medische klachten, die gevolgen hebben voor haar algemene functioneren en waarvoor zij zorg en hulp nodig heeft. In Iran heeft zij geen familie. Referent en zijn zus wonen in Nederland en de drie andere dochters van eiseres wonen bij hun schoonfamilie in Afghanistan. Referent wil graag voor zijn moeder zorgen. Er is sprake van een bijzondere afhankelijkheid tussen eiseres en referent en referent is in staat eiseres financieel te onderhouden en te verzorgen. Ter onderbouwing van de aanvraag zijn verschillende stukken overgelegd.
Wat aan het bestreden besluit vooraf ging
5. Bij besluit van 18 december 2020 heeft de staatssecretaris de aanvraag afgewezen. Het bezwaar dat eiseres tegen dit besluit heeft gemaakt, is voor het eerst bij besluit van
1 juni 2021 ongegrond verklaard. Het beroep tegen dit besluit, is door deze rechtbank en zittingsplaats bij uitspraak van 10 september 2021 [1] gegrond verklaard. De reden hiervoor was dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom eiseres niet exclusief afhankelijk is van de zorg van referent en er daarom tussen hen geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie bestaat. Daarbij nam de rechtbank in aanmerking dat de staatssecretaris niet langer de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referent betwist en ook niet in geschil is dat referent eiseres financieel heeft bijgestaan. Ook is meegewogen dat de medische situatie van eiseres niet werd betwist en evenmin werd betwist dat eiseres medische (thuis)zorg nodig heeft. De rechtbank was daarnaast van oordeel dat de staatssecretaris referent ten onrechte niet had gehoord in bezwaar.
6. Nadat referent in bezwaar is gehoord, heeft de staatssecretaris het bezwaar bij besluit van 13 december 2021 opnieuw ongegrond verklaard. Daarbij heeft hij zich wederom op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent. Hangende het beroep dat eiseres tegen dit besluit heeft ingesteld, heeft de staatssecretaris het besluit ingetrokken naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 13 juni 2022. [2]
Het bestreden besluit
7. Nadat referent in het kader van het bezwaar opnieuw is gehoord en hij aanvullende stukken heeft overgelegd, heeft de staatssecretaris het bezwaar op 18 oktober 2022 opnieuw ongegrond verklaard. Het niet toestaan van verblijf aan eiseres in Nederland is volgens de staatssecretaris niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. Daartoe heeft de staatssecretaris overwogen dat van beschermenswaardig familie- of gezinsleven tussen eiseres en referent als bedoeld in dat artikel geen sprake is omdat niet is gebleken dat tussen hen een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie bestaat. Verder heeft de staatssecretaris, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022, een belangenafweging verricht in het kader van de vraag of de weigering eiseres verblijf in Nederland toe te staan desondanks in strijd is met artikel 8 van het EVRM. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat dat niet het geval is omdat deze belangenafweging in het nadeel van eiseres en referent uitvalt.
Het bestaan van familie- of gezinsleven: meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie
Beroepsgronden van eiseres
8. Eiseres betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat niet is gebleken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen haar en referent. De factoren die daarbij in aanmerking moeten worden genomen, in samenhang bezien, geven volgens haar namelijk wel degelijk blijk van zo’n afhankelijkheidsrelatie. Daartoe voert eiseres aan dat zij te kampen heeft met meerdere gezondheidsproblemen, waaronder hartklachten, diabetes type 2, oogklachten en psychische klachten. Daarvoor moet zij regelmatig naar artsen voor controle of behandeling. Ter onderbouwing van haar gezondheidssituatie heeft eiseres verschillende verklaringen van artsen en andere stukken overgelegd. Volgens eiseres betwijfelt de staatssecretaris gelet op de overgelegde medische informatie, die duidelijk is en, als zijnde afkomstig van artsen van een officieel ziekenhuis, betrouwbaar moet worden geacht, ten onrechte haar gezondheidstoestand. Dat een neuroloog over psychische klachten schrijft is volgens haar bovendien niet vreemd omdat deze als basisarts ook algemene medische informatie kan verstrekken. Eiseres betoogt verder dat zij de (mantel)zorg van referent nodig heeft. Dit blijkt uit de overgelegde (medische) stukken en ook uit de toelichting van referent tijdens de hoorzitting. Zo hebben haar artsen in Iran haar geadviseerd niet alleen, maar met familie samen te wonen. Ook reizen referent en zijn zus, beide woonachtig in Nederland, met enige regelmaat naar Iran om eiseres bij operaties en doktersafspraken te ondersteunen. Hoewel eiseres strikt genomen voor zichzelf kan zorgen, in die zin dat zij boodschappen kan doen, zorgt eiseres als gevolg van haar (psychische en lichamelijke) gezondheidstoestand slecht voor zichzelf en houdt zij zich onvoldoende aan dieetvoorschriften en het trouw en tijdig innemen van medicatie. Daardoor is doktersbezoek vaker nodig, bijvoorbeeld voor het bijstellen van medicatie of een operatie. Eiseres voert ook aan dat zij vanwege haar verblijfsstatus in Iran daar niet voor thuiszorg en/of opname in een zorginstelling in aanmerking komt. Vanwege de situatie valt niet alles te bewijzen, maar eiseres betoogt dat zij voldoende heeft onderbouwd dat haar (medisch) functioneren onder druk staat. Hieruit volgt een bijzondere afhankelijkheid van referent. Referent wil erop toezien dat eiseres gezond leeft en zich psychisch goed voelt, zodat de gezondheid van eiseres niet verder wordt geschaad. De drie dochters van eiseres in Afghanistan kunnen vanwege de situatie waarin zij verkeren niet voor haar zorgen, waardoor de zorg voor eiseres zowel financieel als praktisch gezien neerkomt op referent en zijn zus, aldus eiseres. Dit blijkt onder meer uit het feit dat referent degene is die de zaken rondom de begrafenis van de echtgenoot van eiseres heeft geregeld en voor haar een nieuwe woonruimte heeft verzorgd. Verder draagt referent (met zijn zus in Nederland) de medische kosten die eiseres in Iran heeft, waartoe eiseres verwijst naar de verklaringen van referent tijdens de hoorzitting en de overgelegde stukken. Over haar banden met Afghanistan voert eiseres aan dat zij vanwege de situatie daar niet daarnaartoe kan terugkeren, maar dat zij ook geen verblijfsrecht heeft in Iran. Uit al deze omstandigheden volgt volgens eiseres genoegzaam dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen haar en referent, en dus dat sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst eiseres nog naar een volgens haar vergelijkbare zaak die bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) aanhangig is. [3]
Reactie van de staatssecretaris op de beroepsgronden van eiseres
9. In het verweerschrift heeft de staatssecretaris overwogen dat de beroepsgronden van eiseres niet tot een ander standpunt leiden dan wat in het bestreden besluit tot uiting is gebracht. Dit standpunt acht de staatssecretaris rechtens juist, waarbij op alle relevante aspecten van de zaak voldoende gemotiveerd is ingegaan. Tijdens de zitting heeft de staatssecretaris – voor zover van belang – verduidelijkt dat hij aanneemt dat eiseres op leeftijd is, gezondheidsklachten heeft (hartklachten en diabetes) en in bepaalde mate hulpbehoevend is, maar ook dat hij uit de overgelegde stukken afleidt dat eiseres de zorg die zij nodig heeft in Iran ook ontvangt. Dat eiseres zou lijden aan depressie en angstklachten, en als gevolg daarvan behoefte heeft aan zorg (door familieleden), volgt de staatssecretaris niet omdat die constateringen volgen uit verklaringen van artsen die op dat gebied geen expertise bezitten. Ook staat volgens de staatssecretaris gelet op de geschetste situatie en de overgelegde stukken niet vast dat eiseres continu zorg en begeleiding en/of thuiszorg nodig heeft. Uit pagina 119 van het algemeen ambtsbericht inzake Iran van februari 2021 (ambtsbericht) leidt de staatssecretaris bovendien af dat ouderenzorg en thuiszorg niet wordt geweigerd aan Afghanen met een paspoort, zoals eiseres. Verder is onvoldoende inzicht gegeven in de financiële situatie van eiseres om te kunnen aannemen dat zij financieel gezien afhankelijk is van referent, aldus de staatssecretaris.
Oordeel van de rechtbank
10. In geschil is of de staatssecretaris zich voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat tussen eiseres en referent geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid (‘further elements of dependancy, involving more than the normal emotional ties’). Volgens het EHRM kan dan immers pas worden gesproken van beschermenswaardig familie- of gezinsleven tussen ouders en meerderjarige (niet-jongvolwassen) kinderen. [4]
10.1.
Uit vaste rechtspraak van het EHRM volgt dat de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, waarbij sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid, een vraag is van feitelijke aard en dat de beantwoording daarvan afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. [5] Het EHRM heeft in verschillende arresten factoren aangewezen die relevant kunnen zijn bij de vraag of sprake is van deze meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Van belang is of de familieleden hebben samengewoond, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de medische omstandigheden, de banden met het land van herkomst, of de gezinsleden in het land van herkomst behoorden tot hetzelfde gezin en of ook andere familieleden of derden de door de door het afhankelijke familielid benodigde zorg kunnen geven. [6]
10.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat niet is gebleken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent. De reden daarvoor is dat staatssecretaris zijn standpunt over de gezondheidssituatie van eiseres, en de gevolgen daarvan, en over de toegang van eiseres als Afghaanse tot medische voorzieningen in Iran, onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd. Ook heeft de staatssecretaris op die punten zijn standpunt een aantal keer bijgesteld. Dit klemt, omdat het antwoord op de vraag of gebleken is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen ouders en hun meerderjarige kinderen, het resultaat is van een integrale beoordeling, waarbij alle bedoelde factoren worden betrokken en in samenhang worden bezien en beoordeeld. Dan is van belang dat er voldoende duidelijkheid bestaat over de feiten en omstandigheden die daarbij relevant zijn. Daarvan is in dit geval onvoldoende gebleken.
Gezondheidssituatie en hulpbehoevendheid
10.2.1.
In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris onderkend dat eiseres gezondheidsklachten heeft, maar overwogen dat onvoldoende is gebleken welke zorg of ondersteuning eiseres nodig heeft, waarmee evenmin is gebleken dat zij daarvoor afhankelijk is van referent. De staatssecretaris heeft daarbij relevant geacht dat gebleken is dat eiseres zichzelf sinds haar vertrek uit Afghanistan in 2011 staande heeft weten te houden zonder referent en zij diverse medische behandelingen in Iran heeft ondergaan en deze nog steeds ondergaat. Verder heeft de staatssecretaris zijn twijfel geuit over de daadwerkelijke en actuele gezondheidstoestand van eiseres omdat door artsen die op dat gebied geen expertise bezitten is verklaard dat eiseres zou lijden aan depressie en angst. Daarbij heeft de staatssecretaris opgemerkt dat referent onvoldoende op de hoogte is van de situatie van eiseres waar het gaat om de diabetes. In het verweerschrift heeft de staatssecretaris opgemerkt dat de daadwerkelijke gezondheidstoestand van eiseres niet voldoende met stukken is onderbouwd en dat het niet geloofwaardig is dat eiseres niet de juiste medische hulp in Iran kan krijgen, omdat uit medische verklaringen blijkt dat zij daar diverse behandelingen heeft ondergaan. Ook heeft de staatssecretaris in het verweerschrift overwogen dat uit de medische verklaringen niet is gebleken dat eiseres 24 uur per dag zorg nodig heeft in de zin van begeleiding bij de inname van medicatie en het reguleren van haar voedingspatroon. Op de zitting heeft de staatssecretaris zijn standpunt als volgt verduidelijkt. De staatssecretaris neemt aan dat eiseres vanwege haar leeftijd een bepaalde mate van hulpbehoevendheid heeft. Ook gaat hij ervan uit dat eiseres de medische klachten heeft zoals die uit de verschillende stukken van haar behandelaars blijken, maar alleen voor zover de behandelaars daarover vanuit hun eigen deskundigheid hebben verklaard. Dat betekent concreet dat de staatssecretaris er niet van uitgaat dat eiseres lijdt aan depressie en angstklachten en daarvoor wordt behandeld, omdat deze mededeling afkomstig is van neurologen die op dat punt volgens hem niet deskundig zijn. Daarmee gaat de staatssecretaris ook niet uit van het door die neurologen gegeven advies dat eiseres vanwege depressie en angstklachten behoefte heeft aan zorg door familieleden, het alleen-zijn moet vermijden en bij referent zou moeten wonen. De staatssecretaris gaat er wel van uit dat eiseres lijdt aan een hartziekte waarvoor zij levenslang hartmedicatie moet gebruiken, dat zij lijdt aan diabetes alsook dat eiseres is (en moet worden) geopereerd vanwege problemen aan haar ogen en aderen. Dat eiseres continu zorg en begeleiding nodig heeft, is niet aangetoond, maar wel is gebleken dat zij de zorg die zij nodig heeft in Iran ook steeds krijgt, aldus de staatssecretaris.
10.2.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris niet consistent is in zijn standpunt over de gezondheidssituatie van eiseres en wat dat voor haar voor gevolgen heeft. Het verduidelijkte standpunt over de gezondheidssituatie van eiseres is niet gelijk aan het standpunt zoals dat in de bestreden besluitvorming tot uiting is gekomen en zoals dat is betrokken bij de beoordeling van de vraag of, bezien in samenhang met de overige factoren, al dan niet is gebleken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent. Daarbij geldt nog het volgende. In navolging van het verduidelijkte standpunt van de staatssecretaris, stelt de rechtbank vast dat onder andere Dr. [arts] (hart- en vaatspecialist) en Dr, [arts] (neuroloog), nadat zij vanuit hun eigen discipline hebben verklaard over de aandoeningen waaraan eiseres lijdt, hebben verklaard dat eiseres behoefte heeft aan thuiszorg en -verpleging en aan zorg door familie en dat het belangrijk is dat zij een goede leefstijl aanhoudt. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan wat de behandelaars van eiseres in de overgelegde medische stukken hebben verklaard. Uitgaande van die verklaringen, acht de rechtbank het aannemelijk dat eiseres tot op zekere hoogte thuiszorg of -verpleging nodig heeft, het belangrijk is dat zij tijdig medicatie neemt en zij bepaalde leefstijladviezen moet opvolgen ten behoeve van haar gezondheid. De staatssecretaris heeft dit bij de besluitvorming niet dan wel niet voldoende onderkend, terwijl dit wel relevant is voor de vraag of, en, zo ja, welke zorg en ondersteuning eiseres al dan niet nodig heeft en welke rol referent daarin speelt. Daarvoor is ook het onderstaande van belang.
Toegang tot medische voorzieningen in Iran
10.2.3.
Naast dat is gebleken dat eiseres in Iran altijd de zorg heeft kunnen krijgen die zij nodig heeft, heeft de staatssecretaris in het bestreden besluit overwogen dat niet is gebleken dat in Iran in de praktijk de toegang tot medische zorg of ouderen- en thuiszorg voor Afghaanse vreemdelingen regelmatig wordt beperkt. Dat zou ook niet blijken uit het ambtsbericht. Als in de praktijk aan Afghaanse vreemdelingen de toegang tot medische ondersteuning en ouderenzorg al wordt beperkt, acht de staatssecretaris het aannemelijk dat dat is vanwege hun verblijfsstatus of gebrek aan financiële middelen, maar niet is gebleken dat daarvan bij eiseres sprake is geweest omdat zij altijd (medische) hulp en bijstand heeft ontvangen. In het verweerschrift heeft de staatssecretaris opgemerkt dat eiseres niet als ongedocumenteerde Afghaanse vreemdeling in Iran verblijft, en dat niet is gebleken dat de toegang tot medische zorg of ouderen- en thuiszorg regelmatig wordt beperkt voor Afghaanse vreemdelingen in Iran. Daartoe heeft hij verwezen naar pagina 119 van het ambtsbericht. Daaruit volgt volgens hem namelijk dat Afghaanse vluchtelingen zich destijds als zodanig in Iran konden laten registreren en zij daardoor recht hebben op toegang tot basisvoorzieningen, zoals gezondheidszorg. Op de zitting heeft de staatssecretaris opnieuw verwezen naar het ambtsbericht en dat daaruit blijkt dat Afghanen met een Amayesh-kaart in Iran basiszorg kunnen ontvangen alsook dat ouderen- en thuiszorg aan Afghanen met een paspoort niet wordt geweigerd en dat eiseres dat daar dus zou moeten kunnen verkrijgen.
10.2.4.
De rechtbank stelt voorop dat deze rechtbank en zittingsplaats in de uitspraak van 10 september 2021 heeft geoordeeld dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd dat er, na het overlijden van haar echtgenoot, alternatieven aanwezig zijn voor de zorg voor eiseres als Afghaanse in Iran. Dat gold ook voor de omstandigheid dat hij eiseres niet volgt in haar verklaring dat zij niet langer over een verblijfsrecht beschikt in Iran. Op de hoorzitting van 23 november 2021 is de verblijfsstatus van eiseres in Iran aan de orde geweest. In terugkoppeling op die hoorzitting heeft eiseres – anders dan eerder verklaard – verklaard dat zij nooit een verblijfsvergunning heeft gehad in Iran. Toen zij en haar echtgenoot in Iran arriveerden, was het volgens haar niet mogelijk daar een vluchtelingenstatus te verkrijgen. Dit wordt volgens eiseres bevestigd door het ambtsbericht. De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van de staatssecretaris ook op dit onderdeel inconsistent is en qua motivering tekort schiet. Het is (nog altijd) onduidelijk van welke verblijfsrechtelijke situatie van eiseres in Iran de staatssecretaris uitgaat en welke consequenties dat heeft voor de beoordeling. In dat wat volgt uit het ambtsbericht, ziet de rechtbank geen onderbouwing van de standpunten die de staatssecretaris inneemt. Op pagina 119 van dat ambtsbericht staat de volgende passage:
“Afghanen konden zich tot 2007 als vluchtelingen laten registeren bij het Iraanse Bureau for Aliens and Foreign Immigration Affairs (BAFIA).899 Uit informatie van BAFIA uit 2014 volgt dat zij toentertijd 951.142 Afghanen hebben geregistreerd als vluchtelingen en in het bezit hebben gesteld van een Amayesh-kaart. Afghanen die in het bezit zijn van een Amayesh-kaart kunnen toegang krijgen tot basisvoorzieningen, zoals basale gezondheidszorg.”
Hieruit leidt de rechtbank – anders dan de staatssecretaris en in lijn met de verklaringen van eiseres – niet af dat eiseres, die in 2011 naar Iran is gevlucht, zich destijds als zodanig in Iran heeft kunnen laten registreren en als gevolg daarvan in het bezit zou (moeten) zijn gesteld van een Amayesh-kaart. Ook in de rest van het ambtsbericht ziet de rechtbank geen concrete aanknopingspunten om daarvan uit te gaan. Dat eiseres ook zonder in het bezit te zijn van een Amayesh-kaart, met enkel haar Afghaanse paspoort recht zou hebben op toegang tot basisvoorzieningen, zoals gezondheidszorg alsook ouderen- en thuiszorg volgt naar het oordeel van de rechtbank evenmin uit pagina 119 van dit ambtsbericht. De staatssecretaris heeft niet nader toegelicht waaruit hij dat afleidt, en ook niet dat onder ‘basale gezondheidszorg’ ook moet worden begrepen ouderen- en thuiszorg. Uit het ambtsbericht volgt wel dat de meeste Afghanen in Iran daar niet staan geregistreerd en dat dit de nodige problemen met zich mee brengt. Zo ervaart de groep van niet-geregistreerde Afghanen in toenemende mate problemen bij het verkrijgen van onder andere toegang tot medische hulp. [7] Met de motivering zoals die er nu ligt, heeft de staatssecretaris dan ook niet sluitend gemotiveerd dat eiseres vrijelijk toegang zou hebben tot (basale) gezondheidszorg in Iran. Dat uit overgelegde medische stukken blijkt dat eiseres feitelijk regelmatig medische zorg zou (hebben) ontvangen, waarvoor is betaald, doet er naar het oordeel van de rechtbank niet aan af dat in het kader van de vraag welke (alternatieve) zorg en ondersteuning er in Iran voor haar voorhanden is, ook relevant is wat haar verblijfsrechtelijke situatie is en de bijbehorende rechten dan wel obstakels voor de toegang tot die zorg en ondersteuning. Eiseres heeft immers ook gesteld dat zij vanwege haar verblijfsstatus niet voor thuiszorg en/of opname in een zorginstelling in aanmerking komt. Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd van welke verblijfsrechtelijke situatie hij in het geval van eiseres uitgaat en welke consequenties dat heeft voor de beoordeling van de vraag of tussen haar en referent een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie bestaat.
10.3.
Het antwoord op de vraag of gebleken is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen ouders en hun meerderjarige kinderen is het resultaat van een integrale beoordeling, waarbij alle factoren worden betrokken en in samenhang worden bezien en beoordeeld. Zoals overwogen, is daarvoor van belang dat er duidelijkheid bestaat over de feiten en omstandigheden waarvan moet worden uitgegaan. Gelet op het oordeel in de overwegingen 10.2.2. en 10.2.4 is dat hier niet het geval en moet de staatssecretaris die integrale beoordeling opnieuw maken, waarbij hij het oordeel van de rechtbank moet betrekken. Kort samengevat zit het gebrek in de volgende onderwerpen:
  • Gezondheidssituatie en hulpbehoevendheid: Welke zorg en ondersteuning heeft eiseres nodig en welke rol speelt referent daarin? Hierbij zij aangetekend dat de rechtbank het op grond van de verklaringen van behandelaars aannemelijk acht dat eiseres tot op zekere hoogte thuiszorg of -verpleging nodig heeft, het belangrijk is dat zij tijdig medicatie neemt en zij bepaalde leefstijladviezen moet opvolgen ten behoeve van haar gezondheid.
  • Van welke verblijfsrechtelijke situatie gaat de staatssecretaris in het geval van eiseres uit en welke consequenties heeft dat voor de beschikbaarheid van de zorg en hulp die eiseres nodig heeft? Hierbij zij aangetekend dat de rechtbank de staatssecretaris niet volgt in de stelling dat uit pagina 119 van het ambtsbericht blijkt dat eisers in aanmerking komt voor een Amayesh-kaart en ook niet uit die pagina volgt dat voor Afghanen met (enkel) een paspoort in Iran de basale gezondheidszorg beschikbaar is. Daarnaast is het niet duidelijk of eiseres voldoende heeft aan datgene wat wordt verstaan onder ‘basale gezondheidszorg’.
Omdat de factoren die van belang zijn voor de vaststelling of er al dan niet sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, ook van belang zijn voor de belangenafweging, zal de staatssecretaris ook een nieuwe belangenafweging moet maken in het kader van artikel 8 van het EVRM. Vanwege de aard van het herstel dat het bestreden besluit nodig heeft, komt de rechtbank aan de bespreking van het overige niet toe. Het is immers essentieel dat de staatssecretaris eerst opheldering geeft over de feiten waarvan hij uitgaat en die feiten vervolgens waardeert in het kader van het vaststellen of er al dan niet sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie en een daarop volgende belangenafweging. Pas daarna kan worden toegekomen aan het bespreken van beroepsgronden die zich hiertegen keren. De rechtbank acht het bespreken van de overige beroepsgronden ook niet opportuun, omdat de staatssecretaris bij het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar dient uit te gaan van de stand van zaken op dat moment ten aanzien van de rol van referent in het leven van eiseres.
11. Uit het bovenstaande volgt dat het bestreden besluit onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd en het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Zoals hiervoor overwogen, moet de staatssecretaris namelijk opnieuw beoordelen of, gelet op het samenstel aan factoren, er tussen eiseres en referent een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie bestaat én opnieuw een belangenafweging verrichten in het kader van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen en de staatssecretaris opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft hiervoor twaalf weken na verzending van deze uitspraak.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiseres redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van € 837,- per punt en wegingsfactor 1). Ook moet de staatssecretaris het door eiseres betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de staatssecretaris op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt de staatssecretaris op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiseres te vergoeden; en
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.T.J. Kouwenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL21.9923 (niet gepubliceerd).
2.ABRvS 13 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006.
3.EHRM, Kumari v. Nederland, appl. No. 44051/20.
4.Zie bijvoorbeeld EHRM 12 juni 2010, Khan v. VK, no. 47486/06.
5.EHRM 17 april 2012, Kopf en Liberda v. Oostenrijk, no. 1598/06.
6.EHRM 9 oktober 2003, Slivenko v. Letland, no. 48321/99, EHRM 19 november 2014, Senchishak v. Zwitserland, no. 5049/12, EHRM 20 september 2011, A.A. v. Verenigd Koninkrijk, no. 8000/08, EHRM 10 oktober 1994, Gül v. Zwitserland, no. 23218/94, EHRM 28 juni 1995, Jankovic v. Oostenrijk, no. 25777/94 en EHRM 7 november 2000, Kwakye-Nti en Dufie v. Nederland, no. 31519/96.
7.Pagina 120 van het algemeen ambtsbericht inzake Iran van februari 2021.