ECLI:NL:RBDHA:2023:20785

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
2 januari 2024
Zaaknummer
NL23.38879
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 20 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel, opgelegd op 6 november 2023, is eerder getoetst in een uitspraak van 17 november 2023. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 15 december 2023 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld. De rechtbank onderzoekt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is, aan de hand van de beroepsgronden van eiser.

De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. Eiser stelt dat er geen zicht op uitzetting bestaat binnen een redelijke termijn, omdat de Marokkaanse autoriteiten nog niet hebben gereageerd op de aanvraag voor een laissez-passer. De rechtbank oordeelt echter dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat het zicht op uitzetting naar Marokko ontbreekt. De staatssecretaris heeft op 14 november 2023 een aanvraag voor een laissez-passer ingediend, die nog in behandeling is. De rechtbank concludeert dat de niet onderbouwde stellingen van eiser niet voldoende zijn om te concluderen dat er geen zicht op uitzetting is.

De rechtbank ziet ook geen grond om te oordelen dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor de maatregel van bewaring niet is voldaan. Daarom verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door rechter W.P.C.G. Derksen, in aanwezigheid van griffier N. El-Amrani, en is openbaar gemaakt zonder mogelijkheid tot rechtsmiddel.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.38879

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2023 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S. Faber),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 6 november 2023.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 17 november 2023. [1]
1.2.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 15 december 2023 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het voortduren van de maatregel van bewaring was niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
5. Uit de uitspraak van 17 november 2023 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 14 november 2023) van de maatregel rechtmatig was.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
6. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting bestaat binnen redelijk termijn. Eiser betoogt dat de Marokkaanse autoriteiten nog niet hebben gereageerd op de laissez-passer (lp) aanvraag. Eiser merkt op dat in andere bewaringsdossiers, de Marokkaanse autoriteiten sinds enige tijd niet meer reageren op lp-aanvragen. Hierdoor duren de inbewaringstellingen van Marokkaanse onderdanen onevenredig lang voort. Eiser is dan ook van mening dat er momenteel geen zicht op terugkeer is naar Marokko binnen een redelijke termijn. Daarom is de maatregel van bewaring onrechtmatig.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. In wat eiser aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. De rechtbank stelt daarbij voorop dat het zicht op uitzetting naar Marokko in het algemeen niet ontbreekt. [2] Er is geen aanleiding om aan te nemen dat dat inmiddels niet meer zo is. De niet onderbouwde stellingen van eiser dat in andere bewaringszaken niet wordt gereageerd op lp-aanvragen en er nauwelijks nog lp’s worden verstrekt, doen daaraan niet af. Er is namelijk niet gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten te kennen hebben gegeven dat voor eiser geen lp zal worden afgegeven. De staatssecretaris heeft op 14 november 2023 een lp aangevraagd bij de Marokkaanse autoriteiten. Deze loopt nog steeds. Dat de Marokkaanse autoriteiten, ondanks de rappels, nog geen lp hebben afgegeven is onvoldoende voor de conclusie dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn in het individuele geval van eiser ontbreekt.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
7. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [3]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het voortduren van de inbewaringstelling van eiser is en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 17 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:18532.
2.ABRvS 14 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3269.
3.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.