ECLI:NL:RBDHA:2023:20787

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
2 januari 2024
Zaaknummer
NL22.16571
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.L.M. Steinebach - de Wit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij familie- of gezinslid met Turkse nationaliteit

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 december 2023, wordt het beroep van eiser, een Turkse nationaliteit houder, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd beoordeeld. De aanvraag was gericht op verblijf bij een familie- of gezinslid. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen op 30 december 2021, en deze afwijzing werd bevestigd in een besluit op bezwaar op 28 juli 2022. De rechtbank heeft het beroep op 14 november 2023 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van de staatssecretaris aanwezig waren.

Eiser had eerder een verblijfsvergunning die in 2015 was ingetrokken wegens het achterhouden van gegevens, en hij had sindsdien meerdere aanvragen ingediend die allemaal waren afgewezen. De staatssecretaris stelde dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en dat hij een gevaar voor de openbare orde vormde vanwege eerdere veroordelingen in Turkije en Duitsland. Eiser betwistte dit, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij voldeed aan de toelatingsvoorwaarden.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de aanvraag terecht had afgewezen en dat er geen schending van het recht op privéleven was, zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Eiser kreeg geen proceskostenvergoeding en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.16571

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2023 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. I. Özkara),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. L.O. Augustinus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verblijfsdoel ‘verblijf bij familie- of gezinslid [naam].
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 30 december 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 28 juli 2022 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 14 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

Inleidende opmerkingen
3. Eiser heeft de Turkse nationaliteit. Hij had vanaf 16 juli 2013 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam]. Deze verblijfsvergunning is bij besluit van 13 april 2015 met terugwerkende kracht tot 16 juli 2013 ingetrokken wegens het achterhouden van gegevens. Ook is hem toen een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaren. Dit besluit is rechtens onaantastbaar geworden met de uitspraak in hoger beroep van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 26 augustus 2016.
3.1.
Hierna heeft eiser nog vijf keer aanvragen ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder andere twee keer voor het verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam]. De afwijzende besluiten op deze aanvragen zijn onherroepelijk geworden.
3.2.
Eiser beoogt met de huidige aanvraag wederom verblijf bij zijn partner [naam] (referent). Net als eiser heeft zij de Turkse nationaliteit.
Standpunt staatssecretaris
3. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser niet beschikt over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eiser komt volgens de staatssecretaris niet op grond van artikel 13 van het Besluit nr. 1/80 in aanmerking voor vrijstelling van het mvv-vereiste, omdat hij niet voldoet aan alle voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning. Eiser voldoet namelijk niet aan het paspoortvereiste en vormt, wegens zijn veroordeling in Turkije voor het verhandelen of aanleveren van verdovende of stimulerende middelen en zijn veroordeling in Duitsland voor valsmunterij, volgens de staatssecretaris een gevaar voor de openbare orde. Ook ziet de staatssecretaris geen reden om eiser vrij te stellen van het mvv-vereiste omdat zijn uitzetting in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM.
Voorwaarden verblijfsvergunning
4. Eiser betoogt dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij een gevaar vormt voor de openbare orde. Op eiser is het unierechtelijke openbare criterium van toepassing en aan dat criterium is volgens hem niet voldaan.
4.1.
Niet in geschil is dat eiser niet beschikt over een geldige mvv. In het algemeen kan een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd om die reden worden afgewezen. [1] Voor Turkse onderdanen die onder de werkingssfeer van het Turkse associatierecht vallen kon een dergelijke aanvraag ten tijde van het bestreden besluit niet enkel worden afgewezen wegens het ontbreken van een mvv indien aan alle overige toelatingsvoorwaarden was voldaan. Dit volgt uit het arrest Demir van het Hof van Justitie [2] en de daarop gebaseerde rechtspraak van de Afdeling [3] .
4.2.
Uit het bestreden besluit volgt dat artikel 13 van Besluit nr. 1/80 op eiser van toepassing is. De staatssecretaris heeft op zitting toegelicht dat eiser via zijn partner, die legaal verblijf heeft en legale arbeid verricht in Nederland, als gezinslid onder de werkingssfeer van artikel 13 van Besluit nr. 1/80 valt. De rechtbank heeft geen aanleiding daaraan te twijfelen. Dat betekent dat het kader onder 4.1 geldt en dat de staatssecretaris het mvv-vereiste niet als zelfstandige afwijzingsgrond mag toepassen, maar dat vereiste alleen mag tegenwerpen als eiser aan alle in artikel 16 van de Vw 2000 opgenomen toelatingsvoorwaarden voldoet. Hierover overweegt de rechtbank als volgt.
4.3.
De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser niet voldoet aan twee toelatingsvoorwaarden [4] : hij beschikt toerekenbaar niet over een geldig paspoort [5] en hij vormt een gevaar voor de openbare orde [6] . De rechtbank stelt vast dat eiser tegen één van die tegenwerpingen – het niet beschikken over een geldig paspoort – niet is opgekomen. Dit heeft eiser ook op zitting bevestigd. Alleen daarom al heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij voldoet aan alle (overige) toelatingsvoorwaarden van artikel 16 van de Vw 2000. Daarom mocht de staatssecretaris het mvv-vereiste om die reden tegenwerpen. Dat wat eiser heeft aangevoerd over de openbare orde behoeft daarom geen bespreking.
Artikel 8 van het EVRM
5. De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgrond van eiser dat de staatssecretaris in het kader van het recht op privéleven, bedoeld in artikel 8 van het EVRM, geen zorgvuldige belangenafweging heeft verricht, niet slaagt. De staatssecretaris heeft in het besluit van 30 december 2021 uiteengezet waarom de beoordeling en afweging van de belangen leidt tot de conclusie dat het belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan eisers belang. Eiser geeft in beroep geen onderbouwing van zijn betoog dat geen zorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden. De rechtbank merkt hierbij op dat de staatssecretaris al in vorige verblijfsprocedures heeft vastgesteld dat het in artikel 8 van het EVRM opgenomen recht op respect voor privéleven niet is geschonden [7] en die besluiten staan in rechte vast.
Hoorplicht
6. Het betoog van eiser dat de staatssecretaris de hoorplicht heeft geschonden treft ook geen doel. Gelet op de overwegingen hiervoor onder 4.3 heeft eiser niet betwist dat hij niet aan alle toelatingsvoorwaarden van artikel 16 van de Vw 2000 voldoet. Ook in wat eiser in bezwaar heeft aangevoerd over artikel 8 van het EVRM hoefde de staatssecretaris geen aanleiding te zien om hem te horen. Daarbij is van belang dat de staatssecretaris ook in vorige verblijfsprocedures een beoordeling in het kader van artikel 8 van het EVRM heeft gemaakt en eiser in bezwaar niet heeft toegelicht op basis van welke nieuwe feiten die beoordeling nu anders moet uitvallen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de aanvraag van eiser mocht afwijzen en de rechtbank deze beslissing in stand laat. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De staatssecretaris hoeft ook niet het betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach - de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Barzilay, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dat volgt uit artikel 16, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.HvJ EU 7 november 2013, ECLI:EU:C:2013:725.
3.ABRvS 30 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1621. Zie ook IND-Werkinstructie nr. 2023/1, p. 46.
4.Het niet voldoen aan het inkomensvereiste, dat de staatssecretaris in het besluit van 30 december 2021 nog had tegengeworpen, ligt niet ten grondslag aan het bestreden besluit.
5.Artikel 16, eerste lid, onder b, van de Vw 2000.
6.Artikel 16, eerste lid, onder d, van de Vw 2000.
7.Zie de besluiten van 8 mei 2018, 5 december 2018, 23 juli 2019 en 27 januari 2020.