In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 12 december 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring heeft opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank heeft het beroep op 19 december 2023 op zitting behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde via een beeldverbinding aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris.
De rechtbank toetst of het opleggen van de maatregel van bewaring rechtmatig is, aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Eiser stelt dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel, zoals een meldplicht en verblijf in een azc, en voert aan dat hij veel last heeft van stress en medicatie nodig heeft. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat er geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Het risico op onttrekking is onbetwist en blijkt uit eerdere vertrekdata van eiser.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de medische omstandigheden van eiser in overweging heeft genomen en dat de zorg binnen het detentiecentrum gelijkwaardig is aan die in de vrije maatschappij. Eiser heeft niet aangetoond dat deze zorg voor hem ontoereikend is. De rechtbank ziet geen grond om te oordelen dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor de maatregel niet is voldaan. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de inbewaringstelling rechtmatig is en er geen schadevergoeding hoeft te worden betaald. De rechtbank wijst ook het verzoek om proceskostenveroordeling af.