ECLI:NL:RBDHA:2023:21079

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
NL22.15328 en NL22.15329
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ door langdurig ingezetene in Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2023 uitspraak gedaan in het beroep van een Nigeriaanse eiser die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had aangevraagd met de beperking ‘arbeid als zelfstandige’. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag van eiser terecht was afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had onvoldoende aangetoond dat hij als zelfstandige duurzaam over voldoende middelen van bestaan zou beschikken, zoals vereist door de Richtlijn langdurig ingezetenen. De rechtbank stelde vast dat eiser geen onderbouwd financieel plan had overgelegd en dat er geen bewijs was van de inkomsten die hij als zelfstandige zou genereren. Eiser had eerder een aanvraag voor een verblijfsvergunning met de beperking ‘arbeid in loondienst’ gedaan, die was afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris zich op goede gronden op het standpunt had gesteld dat de aanvraag van eiser niet voldeed aan de wettelijke vereisten. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat de rechtbank inmiddels op het beroep had beslist. De uitspraak is openbaar gemaakt en eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak een beroepschrift indienen bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL22.15328 (beroep)
NL22.15329 (voorlopige voorziening)
[V-Nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 1985, van Nigeriaanse nationaliteit, eiser/verzoeker, hierna: eiser
(gemachtigde: mr. I.M. Hagg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J. Versteeg).

Procesverloop

Bij besluit van 20 januari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ afgewezen.
Bij besluit van 12 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Daarnaast heeft hij verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk in de taal Engels is verschenen [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Achtergrond
1. Eiser is langdurig ingezetene van Italië als bedoeld in artikel 8 van de Richtlijn langdurig ingezetenen
. [1] Hij heeft op 10 december 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Hij wil in Nederland arbeid als zelfstandige verrichten bij zijn eenmanszaak
[naam 2]. Zijn eenmanszaak is opgericht in augustus 2021 en richt zich op exportwerkzaamheden. Eisers eerdere aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier met de beperking ‘arbeid in loondienst’ is op 15 april 2021 afgewezen. Dit staat in rechte vast.
Besluitvorming
2.1
Verweerder heeft eisers aanvraag in het primaire besluit, gehandhaafd in het bestreden besluit, afgewezen omdat met de overgelegde stukken niet is aangetoond dat eiser als zelfstandige duurzaam over voldoende middelen van bestaan zal beschikken
.Er is geen onderbouwing gegeven van het financieel plan en de exploitatiebegroting. Ook is geen inzicht gegeven in de kosten die zijn gemaakt om de gestelde omzet te behalen. Hierdoor is niet te beoordelen wat de winst is van eiser. Volgens verweerder heeft eiser ook niet aangetoond dat feitelijk en daadwerkelijk sprake is van arbeid als zelfstandige. Het startkapitaal is namelijk niet onderbouwd. Ook heeft eiser slechts één verkoper en één afnemer van de auto’s en zijn geen overeenkomsten overgelegd waaruit de relatie van partijen volgt. Omdat het bezwaar volgens verweerder kennelijk ongegrond is, heeft verweerder ten slotte besloten om eiser niet te horen in bezwaar.
Beroepsgronden eiser
3.1
Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert hiertoe aan dat hij als startende ondernemer alle benodigde stukken heeft overgelegd. Volgens eiser blijkt nergens uit het dossier dat het startkapitaal door een derde is ingebracht en als dat wel zo zou zijn, zou dat niets zeggen over de zelfstandigheid van de betreffende ondernemer. Daarnaast stelt eiser dat het ingebrachte ondernemingsplan voldoet aan het beleid dat is opgenomen in B6/4.5 van de Vc [2] en dat hierbij in acht moet worden genomen dat het gaat om een eenmansbedrijf.
3.2
Eiser voert ook aan dat de wijze van besluitvorming van verweerder in strijd is met de Richtlijn langdurig ingezetenen, dat de werkwijze van verweerder het doel en nuttig effect van de richtlijn volledig ontneemt en dat de wijze van de besluitvorming in strijd is met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel. Hiertoe stelt eiser onder andere dat de besluitvorming van verweerder als gevolg heeft dat een aanvraag pas kansrijk kan zijn op het moment dat men hier gedurende een jaar succesvol een bedrijf runt. Leidend voor de Nederlandse autoriteiten is het nationaalrechtelijk restrictief toelatingsbeleid, terwijl er altijd op basis van een concrete beoordeling van de situatie en de ontwikkeling van de inkomenspositie een beslissing moet worden genomen. [3] Verder haalt eiser een artikel uit het tijdschrift Asiel- & Migrantenrecht [4] aan. De auteurs stellen dat duurzaamheid van de inkomsten volgens de richtlijn niet voorkomt als een vereiste. Hieruit concludeert eiser dat verweerder niet mag eisen dat bepaalde bewijsmiddelen worden gebruikt en dat verweerder evenmin bepaalde bewijsmiddelen bij voorbaat mag uitsluiten. Dit is wel de prakrijk en die is gebaseerd op de Vc, de website en het aanvraagformulier.
3.3
Ten slotte voert eiser aan dat verweerder hem ten onrechte niet heeft gehoord in de bezwaarprocedure.

Beoordeling rechtbank

4.1
De rechtbank overweegt dat in artikel 15 van de Richtlijn langdurig ingezetene de voorwaarden voor verblijf in een tweede lidstaat zijn neergelegd. In artikel 15, tweede lid, aanhef en onder a, van de Richtlijn langdurig ingezetene is bepaald dat de lidstaten betrokkene kunnen vragen bewijzen te overleggen waaruit blijkt dat hij beschikt over vaste en regelmatige inkomsten die voldoende zijn om zichzelf en zijn gezinsleden te onderhouden zonder een beroep te hoeven doen op het stelsel van sociale bijstand van de betrokken lidstaat. De lidstaten beoordelen deze inkomsten afgaande op de aard en de regelmaat ervan, waarbij zij rekening mogen houden met het niveau van het minimumloon en het minimumpensioen. In artikel 15, vierde lid, aanhef en onder a, sub ii, van de Richtlijn langdurig ingezetene is onder meer bepaald dat de aanvraag vergezeld gaat van overeenkomstig de nationale wetgeving vereiste bewijsstukken waaruit blijkt dat de betrokkene voldoet aan de desbetreffende voorwaarden. In het bijzonder wanneer het gaat om de uitoefening van een economische activiteit als zelfstandige, mag worden verwacht dat hij bewijst dat hij beschikt over de volgens het nationale recht noodzakelijke middelen om een dergelijke economische activiteit uit te oefenen, waarbij hij de vereiste documenten en vergunningen overlegt.
4.2.
De Langdurig ingezetene richtlijn is geïmplementeerd in de Vw [5] en het Vb [6] . Op grond van artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder c, van het Vb kan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking, verband houdend met het verrichten van arbeid als zelfstandige worden verleend aan de vreemdeling die:
a. arbeid als zelfstandige verricht of gaat verrichten, waarmee naar het oordeel van verweerder een wezenlijk Nederlands belang is gediend,
b. uit die werkzaamheden duurzaam en zelfstandig voldoende middelen van bestaan verwerft; en,
c. voldoet aan de bevoegdheidsvereisten voor de uitoefening van die arbeid en aan de vereisten voor het uitoefenen van het desbetreffende bedrijf.
Duurzaamheid
5.1
Ten aanzien van de stelling van eiser dat het duurzaamheidsvereiste niet in overeenstemming zou zijn met de Richtlijn langdurig ingezetene, overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 15, tweede lid en vierde lid, van de Richtlijn langdurig ingezetene mag verweerder van een aanvrager van een verblijfsvergunning verlangen dat hij overeenkomstig de nationale wetgeving vereiste bewijsstukken overlegt waaruit blijkt dat hij beschikt over vaste en regelmatige inkomsten die voldoende zijn om zichzelf en zijn gezinsleden te onderhouden zonder een beroep te hoeven doen op het stelsel van sociale bijstand. Dit artikel is correct omgezet in artikel 3.30 van het Vb en paragraaf B6/4.5 van de Vc. Het is dus niet zo dat de door verweerder gestelde eisen afbreuk doen aan het nuttig effect van de Richtlijn langdurig ingezetene. Het is aan eiser om met stukken te onderbouwen dat hij als zelfstandige duurzaam over voldoende middelen van bestaan zal beschikken. Dit kan hij doen aan de hand van een voldoende onderbouwd ondernemingsplan, maar dat kan ook aan de hand van andere stukken. Niet is gebleken dat eiser stukken heeft overgelegd die verweerder niet bij de besluitvorming heeft betrokken. Er is dus geen sprake van een situatie waarbij verweerder eist dat bepaalde bewijsmiddelen worden gebruikt dan wel dat bepaalde bewijsstukken door verweerder op voorhand worden uitgesloten.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het ondernemingsplan onvoldoende is onderbouwd. Zo is terecht aan eiser tegengeworpen dat het financieel plan niet is onderbouwd. Uit het investeringsplan volgt dat er € 20.000,- aan eigen vermogen is geïnvesteerd, maar er zijn geen stukken overgelegd waaruit volgt dat eiser beschikt over dit eigen vermogen. Verder volgt uit de exploitatiebegroting dat eiser in de eerste drie jaar een omzet verwacht van respectievelijk € 100.000,-, € 150.000,- en € 250.000,-, maar eiser legt niet uit hoe hij bij deze bedragen komt. De rechtbank overweegt verder dat verweerder de aanvraag van eiser niet enkel heeft afgewezen omdat zijn ondernemingsplan onvoldoende onderbouwd is. Eiser is er ook niet in geslaagd om met andere stukken te onderbouwen dat hij duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt. Eiser is in augustus 2021 begonnen met de onderneming. Het is om deze reden voor eiser niet mogelijk om te verwijzen naar de resultaten van afgelopen jaren om de duurzaamheid en de hoogte van de inkomsten aan te tonen. Eiser moet dit met andere stukken aannemelijk maken. Hij had dit aannemelijk kunnen maken met financiële stukken en overeenkomsten van opdracht. Eiser heeft echter geen enkele overeenkomst van opdracht overgelegd. Eiser heeft verder ook geen facturen of bankafschriften overgelegd waaruit kan worden afgeleid wat de inkomsten voor de aankomende tijd zullen zijn. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt.
Hoorplicht
6. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb [7] mag slechts van het horen worden afgezien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. De rechtbank is van oordeel dat verweerder van het horen van eiser in bezwaar kon afzien. De rechtbank is, gelet op de inhoud van het bezwaarschrift bezien in samenhang met wat eiser in eerste instantie heeft aangevoerd en wat in het primaire besluit daaromtrent is overwogen, van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awb.
Conclusie
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden de aanvraag van eiser afgewezen.
8. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
9. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank nu op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en de voorlopige voorziening
10. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleidin

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer: NL22.15328,
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer: NL22.15329,
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Roefs, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Tegen de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, gewijzigd bij Richtlijn 2011/51/EU van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2011 tot wijziging van Richtlijn 2003/109/EG van de Raad teneinde haar werkingssfeer uit te breiden tot personen die internationale bescherming genieten.
2.Vreemdelingencirculaire 2000.
3.Zie het arrest Khachab van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 21 april 2016, ECLI:EU:C:2016:285.
4.Tesseltje de Lange & Danique van de Tillaar, A&MR 2022, jaargang 13, nummer 1, pagina 4-10.
5.Vreemdelingenwet 2000.
6.Vreemdelingenbesluit 2000.
7.Algemene wet bestuursrecht.