5.2De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het ondernemingsplan onvoldoende is onderbouwd. Zo is terecht aan eiser tegengeworpen dat het financieel plan niet is onderbouwd. Uit het investeringsplan volgt dat er € 20.000,- aan eigen vermogen is geïnvesteerd, maar er zijn geen stukken overgelegd waaruit volgt dat eiser beschikt over dit eigen vermogen. Verder volgt uit de exploitatiebegroting dat eiser in de eerste drie jaar een omzet verwacht van respectievelijk € 100.000,-, € 150.000,- en € 250.000,-, maar eiser legt niet uit hoe hij bij deze bedragen komt. De rechtbank overweegt verder dat verweerder de aanvraag van eiser niet enkel heeft afgewezen omdat zijn ondernemingsplan onvoldoende onderbouwd is. Eiser is er ook niet in geslaagd om met andere stukken te onderbouwen dat hij duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt. Eiser is in augustus 2021 begonnen met de onderneming. Het is om deze reden voor eiser niet mogelijk om te verwijzen naar de resultaten van afgelopen jaren om de duurzaamheid en de hoogte van de inkomsten aan te tonen. Eiser moet dit met andere stukken aannemelijk maken. Hij had dit aannemelijk kunnen maken met financiële stukken en overeenkomsten van opdracht. Eiser heeft echter geen enkele overeenkomst van opdracht overgelegd. Eiser heeft verder ook geen facturen of bankafschriften overgelegd waaruit kan worden afgeleid wat de inkomsten voor de aankomende tijd zullen zijn. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt.
6. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awbmag slechts van het horen worden afgezien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. De rechtbank is van oordeel dat verweerder van het horen van eiser in bezwaar kon afzien. De rechtbank is, gelet op de inhoud van het bezwaarschrift bezien in samenhang met wat eiser in eerste instantie heeft aangevoerd en wat in het primaire besluit daaromtrent is overwogen, van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awb.
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden de aanvraag van eiser afgewezen.
8. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
9. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank nu op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en de voorlopige voorziening
10. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleidin