ECLI:NL:RBDHA:2023:21110

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 december 2023
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
NL21.19209 en NL21.20269
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen van Venezolaanse gezinsleden en de afwijzing door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 28 december 2023, worden de beroepen van eisers, een Venezolaans gezin, tegen de afwijzing van hun asielaanvragen beoordeeld. Eisers hebben op 3 april 2020 aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris op 11 november 2021 als ongegrond zijn afgewezen. De staatssecretaris heeft op 16 maart 2023 aanvullend uitstel van vertrek verleend, maar heeft ook geweigerd om eisers ambtshalve een reguliere verblijfsvergunning te verlenen op basis van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank behandelt de beroepen op 11 september 2023, waarbij eisers en hun gemachtigden aanwezig zijn.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de asielaanvragen terecht heeft afgewezen, maar dat de motivering voor deze afwijzing pas in beroep volledig is gegeven. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten, maar laat de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat eisers geen verblijfsvergunning krijgen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij door de 'colectivos' in Venezuela zijn bedreigd en afgeperst. De rechtbank wijst erop dat de verklaringen van eisers tegenstrijdig zijn met de aangifte die zij hebben gedaan bij de Venezolaanse politie.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn vader, en dat de belangenafweging in het nadeel van eisers uitvalt. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat er geen objectieve belemmeringen zijn om het gezinsleven in Venezuela voort te zetten. De rechtbank vernietigt de besluiten van de staatssecretaris, maar laat de rechtsgevolgen in stand, en bepaalt dat eisers niet mogen worden uitgezet tot op hun bezwaarschrift is beslist. Tevens worden de proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.19209 en NL21.20269

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 december 2023 in de zaken tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser,

[eiseres], V-nummer [nummer], eiseres,
mede namens hun minderjarige kinderen
[kind 1], V-nummer [nummer] en
[kind 2], V-nummer [nummer],
samen eisers
(gemachtigde: mr. M.R. van der Linde),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. C.D.G. IJzendoorn).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de afwijzing van de asielaanvragen van eisers. Eisers zijn van Venezolaanse nationaliteit. Zij hebben op 3 april 2020 aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met de bestreden besluiten van 11 november 2021 deze aanvragen in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond. Ook heeft de staatssecretaris eisers niet ambtshalve een reguliere verblijfsvergunning of uitstel van vertrek verleend.
1.1.
De staatssecretaris heeft op 16 maart 2023 aanvullende besluiten genomen, waarbij aan eisers voorlopig uitstel van vertrek is verleend tot maximaal 16 september 2023 in afwachting van de beslissing op de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Ook is in dit besluit een aanvullende motivering gegeven ten aanzien van de weigering om eisers ambtshalve een reguliere verblijfsvergunning te verlenen op grond van artikel 8 van het EVRM.
1.2.
Op 18 april 2023 heeft de staatssecretaris besloten dat ten aanzien van [kind 1] geen uitstel van vertrek wordt verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Eisers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
De staatssecretaris heeft verder op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 11 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvragen van eisers. Ook beoordeelt zij de ambtshalve weigering om eisers in het bezit te stellen van een reguliere verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers. De vraag of eisers in aanmerking komen voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 beoordeelt de rechtbank niet. Daarvoor loopt momenteel een aparte bezwaarprocedure.
3. De staatssecretaris mocht de asielaanvragen van eisers afwijzen. Ook mocht de staatssecretaris weigeren om eisers ambtshalve een reguliere verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM te verlenen
.Wel oordeelt de rechtbank dat de staatssecretaris de benodigde motivering daarvoor pas in beroep volledig heeft gegeven. De bestreden besluiten worden om die reden wel vernietigd, maar de rechtbank laat de rechtsgevolgen van deze besluiten in stand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eisers leggen aan hun asielaanvragen het volgende ten grondslag. Eiser was in Venezuela eigenaar van twee winkels. In januari 2020 zag hij onbekende personen in de winkelstraat. Van de uitbater van de winkel naast hem hoorde hij dat deze personen tot een criminele bende behoorden die bekend staan als de
colectivosen dat zij winkeliers afpersten. In februari 2020 is eiser aangevallen en beroofd, waarbij hem is gezegd dat hij voortaan 100 dollar per maand moest afdragen. Eiser is hierna niet meer naar zijn winkels teruggekeerd. Van de uitbater van de winkel naast hem hoorde hij dat de
colectivoshem zochten. Hierop hebben eisers Venezuela verlaten. Eiser heeft verder verklaard dat hij in Venezuela discriminatie ondervond, omdat hij een Arabier is en als buitenlander werd gezien.
De bestreden besluiten
5. De staatssecretaris volgt eisers in de door hun gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst en gelooft ook de verklaringen van eisers dat eiser in februari 2020 is aangevallen en beroofd. Eisers hebben volgens de staatssecretaris echter niet aannemelijk gemaakt dat dit het werk was van de
colectivosen dat eiser door hen werd bedreigd en afgeperst. De staatssecretaris legt daaraan ten grondslag dat eisers dit baseren op vermoedens, dat de verklaringen van eisers niet aansluiten bij een door hen overgelegd proces-verbaal van aangifte, dat eisers nadien geen problemen meer hebben ondervonden en dat eisers legaal zijn uitgereisd. Ook is het volgens de staatssecretaris bevreemdend dat de gestelde daders bij de buurman navraag naar eiser zou hebben gedaan en dat de buurman eiser telefonisch heeft gewaarschuwd terwijl eiser hem nooit zijn telefoonnummer heeft gegeven. De gestelde discriminatie van eiser vanwege zijn Arabische achtergrond acht de staatssecretaris wel aannemelijk.
5.1.
De staatssecretaris concludeert dat de geloofwaardig geachte elementen niet leiden tot de conclusie dat sprake zou zijn van gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade. De door eiser ondergane overval, de door hem ondervonden discriminatie de algemene (veiligheids)situatie in Venezuela zijn volgens de staatssecretaris daarvoor onvoldoende zwaarwegend. Hij heeft de asielaanvragen daarom afgewezen als ongegrond.
5.2.
De staatssecretaris stelt tot slot dat eisers niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van gezinsleven met de vader en/of zus van eiser. Volgens de staatssecretaris is namelijk geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn vader en/of zus en valt de belangenafweging in het nadeel van eiser uit.
Hebben eisers aannemelijk gemaakt dat de bedreigingen afkomstig zijn van decolectivos?
6. Eisers betogen dat de staatssecretaris ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat hij is bedreigd en afgeperst door de
colectivos. Zij stellen voorop dat zij hun verklaringen enkel aannemelijk hoeven te maken en dat niet van hen verwacht mag worden dat zij volledige duidelijkheid kunnen bieden over wat er is gebeurd. Volgens eiser passen hun verklaringen in wat algemeen bekend is over de
colectivos. Dat de door eisers overgelegde aangifte niet helemaal aansluit bij de verklaringen van eisers tijdens de gehoren is volgens eisers bovendien verklaarbaar. Ook is volgens eisers verklaarbaar dat de buurman over het telefoonnummer van eiser beschikte. Tot slot wijzen eisers er op dat niet kan worden tegengeworpen dat zij legaal hun land zijn uitgereisd, omdat uit het algemeen ambtsbericht over Venezuela volgt dat niet bekend is of bij een uitreis altijd wordt gecontroleerd of iemand wordt gezocht.
6.1.
De staatssecretaris stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat de omstandigheid dat eisers legaal zijn uitgereisd niet langer wordt tegengeworpen. Op de zitting stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat het zwaartepunt van de geloofwaardigheidsbeoordeling ligt bij de tegenstrijdigheden tussen het door eisers overgelegde proces-verbaal aangifte enerzijds en de door eiser in het asielgehoor afgelegde verklaringen anderzijds.
6.2.
De rechtbank stelt voorop dat eisers geen bewijs hebben ingebracht waaruit concreet blijkt dat zij door de
colectivoszijn bedreigd en afgeperst. Het geschil gaat over de vraag of eisers dit met hun verklaringen en overgelegde stukken (een aangifte, een brief van de parochie van 23 september 2021 en een brief van familieleden) aannemelijk hebben gemaakt.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt dat de verklaringen van eiser tijdens het asielgehoor tegenstrijdig zijn met zijn verklaringen zoals deze door de Venezolaanse politie zijn opgenomen in het proces-verbaal van aangifte. Zo werpt de staatssecretaris terecht tegen dat eisers verklaring in het nader gehoor, dat hij op basis van de kleding die de overvallers droegen wist dat hij met de
colectivoste maken had, [1] niet valt te rijmen met zijn verklaringen in de aangifte dat alle drie de overvallers een blauwe spijkerbroek en petje, maar wisselende bovenkleding droegen. Los van de vraag of leden van de
colectivoskenmerkende kleding dragen, blijkt uit deze verklaringen niet dat daarvan bij de overvallers sprake zou zijn geweest. Dit is van belang omdat eiser juist heeft verklaard dat hij de overvallers (mede) op grond van hun kleding als leden van de
colectivoszou hebben herkend. Dat eiser bij de aangifte ook heeft verklaard dat het allemaal heel snel ging, dat hij de overvallers daardoor niet goed heeft kunnen bekijken en dat hij hen ook niet meer zou herkennen, maakt dit niet anders. Dit doet namelijk niet af aan de omstandigheid dat eiser blijkbaar wel kon verklaren over het soort kleren dat de overvallers droegen. De staatssecretaris wijst er daarbij in het verweerschrift bovendien terecht op dat eisers verklaringen over de kleding die de overvallers droegen niet overeen komen met wat in het algemeen ambtsbericht staat over de kleding die de
colectivosveelal dragen. Weliswaar staat daarin niet dat de leden van de
colectivosallemaal en altijd deze kleding dragen, maar het doet wel verder afbreuk aan eisers verklaring dat hij de overvallers op basis van hun kleding als leden van de
colectivoszou hebben geïdentificeerd. De staatssecretaris werpt ook terecht tegen dat eisers verklaringen over de overval niet overeen komen, omdat hij bij politie de vraag of hij fysiek is aangevallen ontkennend heeft beantwoord, terwijl hij tijdens het asielgehoor heeft verklaard dat hij naar de grond was gewerkt en een klap op zijn hoofd heeft gehad van de onderkant van een pistool [2] . Eisers verklaring dat dit geweld niet ernstig was en dat de aanval zich voor hem vooral kenmerkte door de bedreigingen en dus een psychisch probleem vormde, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende uitleg voor het ontkennende antwoord in de aangifte. Ten derde stelt de staatssecretaris terecht vast dat er in de aangifte niets staat over de mogelijke achtergrond van de overvallers als leden van de
colectivos. Los van de verklaring die eiser daarvoor geeft, maakt dit dat de aangifte ook in zoverre geen onderbouwing is van de gestelde betrokkenheid van de
colectivos.
6.4.
De rechtbank begrijp het standpunt van de staatssecretaris, dat het zwaartepunt van de geloofwaardigheidsbeoordeling ligt bij hetgeen onder 6.3 is besproken, zo dat de overige tegenwerpingen ten overvloede zijn en dat de vastgestelde ongerijmdheden tussen het proces-verbaal aangifte en de verklaringen tijdens de asielgehoren het geloofwaardigheidsoordeel op dit punt kunnen dragen. De rechtbank kan dit standpunt volgen. Het proces-verbaal van aangifte dateert namelijk van kort na de betreffende gebeurtenissen en is opgesteld voordat eisers wisten van de relevantie daarvan voor hun latere asielprocedure. Dat eisers verklaringen over de overval en de bedreigingen passen bij wat in het algemeen bekend is over het handelen van de
colectivosheeft daarom minder zwaar gewicht dan de door de staatssecretaris terecht geconstateerde ongerijmdheden tussen eisers verklaringen in het asielgehoor en de inhoud van het proces-verbaal.
6.5
Uit het voorgaande volgt dat de staatssecretaris zich voldoende gemotiveerd op het standpunt stelt dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de bedreigingen afkomstig zijn van de
colectivos. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is de vrees van eisers voor de bedreigers voldoende zwaarwegend?
7. Eiser betoogt dat de staatssecretaris in het besluit alleen heeft gesteld dat de omstandigheid dat eiser slachtoffer is geworden van een overval niet maakt dat sprake is van een dreigende schending van artikel 3 van het EVRM, maar dat de staatssecretaris dit niet heeft gemotiveerd. Dit klemt volgens eiser des te meer omdat in het beleid juist wordt aangegeven dat eisers bij een dergelijke overval en andere criminaliteit, geen bescherming kunnen verwachten van de Venezolaanse autoriteiten. Daarbij is van belang dat de overvallers ook de kinderen van eisers hebben bedreigd.
7.1.
De staatssecretaris stelt zich, zo blijkt uit het verweerschrift, op het standpunt dat in het geval van eiser sprake is van een evident, concreet en individualiseerbaar aanknopingspunt op grond waarvan kan worden aangenomen dat eiser bescherming kan krijgen tegen de door hem ondergane criminaliteit. Dit omdat niet geloofwaardig is dat de daders tot de
colectivosbehoren en omdat eiser aangifte heeft kunnen doen.
7.2.
De rechtbank kan de staatssecretaris volgen in zijn standpunt dat in het geval van eisers sprake is van voldoende aanknopingspunten dat zij bescherming kunnen krijgen. Daarbij betrekt de staatssecretaris terecht dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de overval het werk was van de
colectivosen dat eiser aangifte heeft kunnen doen. De omstandigheid dat de aangifte van eiser is opgenomen en dat hij daar een afschrift van heeft gekregen, wijst er op dat eiser toegang heeft tot het politieapparaat. Eisers hebben vervolgens echter nagelaten om navraag te doen of er iets met die aangifte is gedaan. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Is het besluit in strijd met het recht op gezinsleven?
8. Eisers betogen dat wel degelijk sprake is van een ‘meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie’ tussen eiser en zijn in Nederland woonachtige vader. Eiser voert aan dat hij de medische situatie van zijn vader en de mantelzorg voldoende heeft onderbouwd en dat hij voldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij de mantelzorg kan combineren met de zorg voor zijn gezin. Verder stelt de staatssecretaris volgens eisers ten onrechte als criterium dat de vader niet exclusief afhankelijk zou zijn van de zorg van eiser en stelt de staatssecretaris ook ten onrechte dat geen sprake zou zijn van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Venezuela voort te zetten.
8.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van beschermingswaardig familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Volgens de staatssecretaris is er geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn vader of tussen eiser en zijn zus. Ook is geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en de kinderen enerzijds en de vader en/of zus van eiser anderzijds. De belangenafweging valt volgens de staatssecretaris bovendien in het nadeel uit van eisers.
8.2.
De rechtbank stelt voorop dat eisers niet betwisten dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn zus of tussen eiseres en de kinderen enerzijds en de vader en/of zus van eiser anderzijds. De rechtbank is verder van oordeel dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat geen sprake is van beschermingswaardig familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
8.2.1.
De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn vader. Daaraan legt de staatssecretaris terecht ten grondslag dat niet is gebleken dat eisers vader afhankelijk is van de door eiser geboden mantelzorg en dat deze mantelzorg niet door iemand anders zou kunnen worden geleverd. De staatssecretaris wijst er daarbij terecht op dat uit de verklaringen van eiser blijkt dat zijn vader in staat is om zelfstandig naar het ziekenhuis te gaan voor zijn (dialyse-)afspraken en dat eisers geen documenten hebben overgelegd waaruit blijkt dat eisers vader afhankelijk is van mantelzorg voor zijn dagelijks functioneren. De enkele stelling dat hij mantelzorg nodig heeft en van eiser krijgt is daarvoor onvoldoende. Hoewel het bewonderingswaardig is dat eiser een groot deel van de week bij zijn vader verblijft en hem verzorgt, blijkt uit eisers verklaringen ook dat zijn vader twee à drie dagen per week grotendeels voor zichzelf zorgt. Ook wijst de staatssecretaris er terecht op dat eisers vader mantelzorg kreeg van een thuiszorgorganisatie en dat het de keuze van eiser en/of zijn vader en/of zijn zus is geweest om die zorg stop te zetten vanwege problemen in de communicatie.
8.2.2.
De staatssecretaris stelt zich verder niet ten onrechte op het standpunt dat de belangenafweging in het nadeel van eisers uitvalt. De staatssecretaris heeft daarbij mogen betrekken dat het economisch belang van Nederland in het nadeel van eisers weegt, omdat het risico bestaat dat zij niet in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien. Eisers voeren daartegen terecht aan dat zij, wanneer zou in Nederland zouden mogen blijven, dichter bij eisers vader kunnen gaan wonen, waardoor de reisafstand minder belastend wordt en dat eiseres in Venezuela ook heeft gewerkt zodat niet valt in te zien dat zij in Nederland niet ook zou kunnen gaan werken. Dat maakt echter niet dat het door de staatssecretaris geschetste risico niet aanwezig is. De staatssecretaris wijst er namelijk niet ten onrechte op dat meerdere leden van het gezin onder medische behandeling staan. De rechtbank begrijpt dit standpunt zo dat er enerzijds sprake zal zijn van medische kosten en anderzijds dat de druk op het gezin vanwege de deze medische problemen in combinatie met de zorg voor eisers vader een beperkende factor zal zijn in de mogelijkheid van eisers om in hun eigen levensonderhoud te voorzien. De rechtbank kan dit standpunt volgen. Verder stelt de staatssecretaris voldoende gemotiveerd dat er geen objectieve belemmering is om het gezinsleven in Venezuela uit te oefenen, mede omdat eisers vader in het verleden in Venezuela heeft gewoond. Dat hij daar slechts vier jaar heeft gewoond, dat dit lang geleden is en dat hij medische problemen heeft, maakt nog niet dat sprake is van een objectieve belemmering. Eisers hebben weliswaar gesteld dat de medische voorzieningen in Venezuela beperkt zijn, maar hebben niet concreet onderbouwd dat de voor eisers vader noodzakelijke medische zorg in Venezuela niet mogelijk zou zijn. De staatssecretaris heeft verder voldoende gemotiveerd dat de subjectieve belemmering voor vader (en zus) om eisers naar Venezuela te volgen niet zo zwaar wegen dat de belangenafweging daarom in het voordeel van eisers zou moeten uitvallen. Daarbij wijst de staatssecretaris er niet ten onrechte op dat het contact ook op afstand en met kortere (wederzijdse) bezoeken kan worden onderhouden, zoals eiser tot aan zijn komst naar Nederland ook grotendeels al heeft gedaan.
8.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. De bestreden besluiten zijn in strijd zijn met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De beroepen zijn daarom gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden besluiten. Maar de rechtbank laat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand. Dit omdat de staatssecretaris de gebreken in beroep heeft hersteld. Dat betekent dat eisers niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel of een verblijfsvergunning regulier.
9.1.
De rechtbank ziet verder in het verloop van de ambtshalve toets aan artikel 64 van de Vw 2000 aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb de voorlopige voorziening te treffen dat eisers niet mogen worden uitgezet tot op hun bezwaarschrift in het kader van de procedure om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 is beslist.
9.2.
Omdat de beroepen gegrond zijn krijgen eisers een vergoeding van hun proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eisers samenhangende beroepschriften heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de besluiten van 11 november 2022;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand blijven;
- bepaalt dat eisers niet mogen worden uitgezet tot op hun bezwaarschrift in het kader van de procedure om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 is beslist;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.H. Evers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Rapport nader gehoor, pagina 13, antwoord op de vierde vraag.
2.Rapport nader gehoor, pagina 5.