ECLI:NL:RBDHA:2023:21153

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 september 2023
Publicatiedatum
10 januari 2024
Zaaknummer
C-09-651750-KG ZA 23-667
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over aandelenoverdracht en managementovereenkomst tussen Scotty Technologies B.V. en [de B.V.]

In deze zaak, die op 5 september 2023 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, vorderde Scotty Technologies B.V. (hierna: 'Scotty') in kort geding de veroordeling van [de B.V.] tot de overdracht van haar aandelen in Scotty aan de medeaandeelhouders. De achtergrond van de zaak betreft een managementovereenkomst tussen Scotty en [de B.V.], die door Scotty opgezegd werd op basis van een dringende reden. Scotty stelde dat [de B.V.] zich schuldig had gemaakt aan onrechtmatig handelen, waaronder het verstrekken van onrealistische omzetprognoses en het doen van onrechtmatige overboekingen. De voorzieningenrechter oordeelde dat Scotty niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van dringende redenen voor de beëindiging van de managementovereenkomst, en dat de aandelen niet voor de nominale waarde van € 1,- moesten worden overgedragen. Daarnaast vorderde Scotty de teruggave van een leaseauto, de Tesla Model Y, die door [de B.V.] werd gehouden. De voorzieningenrechter oordeelde dat [de B.V.] zonder recht of titel over de auto beschikte en veroordeelde haar tot teruggave aan Scotty. De vorderingen van [de B.V.] in reconventie werden afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. De proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/651750 / KG ZA 23/667
Vonnis in kort geding van 5 september 2023
in de zaak van
SCOTTY TECHNOLOGIES B.V.te Utrecht,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaten mrs. R.J.M. Lenstra en R.J.H. Berghuis te Den Haag,
tegen:
[de B.V.]te [plaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. R.E. Gerritsen te Amsterdam.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘Scotty’ en ‘ [de B.V.] ’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 10 augustus 2023 met producties;
- de op 17 augustus 2023 van de zijde van [de B.V.] toegezonden ongenummerde productie (dagvaarding in bodemzaak zonder producties);
- de op 18 augustus 2023 van de zijde van [de B.V.] toegezonden producties genummerd 19 tot en met 36;
- de op 18 augustus 2023 van de zijde van Scotty nader toegezonden akte vermeerdering eis met producties 28 tot en met 32;
- de op 21 augustus 2023 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Bij de aanvang van de zitting heeft mr. Gerritsen direct kenbaar gemaakt dat hij geen afschrift van de door Scotty overgelegde producties 28 tot en met 32 heeft ontvangen. De voorzieningenrechter heeft daarop een exemplaar van deze in tweevoud ontvangen producties aan mr. Gerritsen overhandigd. De zitting is vervolgens geschorst opdat [de B.V.] van de producties kennis kon nemen, waarna de zitting is hervat.
1.3.
De door mr. Gerritsen overgelegde pleitnota is niet in zijn geheel voorgedragen omdat deze te omvangrijk was om binnen de (al verlengde) spreektijd voor te dragen. Van de niet voorgedragen delen van de pleitnota zal geen kennis worden genomen, zoals ter zitting ook aan partijen is meegedeeld.
1.4.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op 4 september 2023 en daarna op vandaag.
2. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding, in conventie en in reconventie, van het volgende uitgegaan.
2.1.
Scotty is een start/scale-up bedrijf dat spraaksoftware op basis van kunstmatige intelligentie heeft ontwikkeld en op de markt heeft gebracht onder de naam ‘Scotty’. Bij de oprichting van Scotty (toen nog: Cognitive Affairs B.V.) zijn [de B.V.] en [B.V. X] . (hierna: [B.V. X] ) als bestuurder benoemd en hielden zij alle aandelen. De heer [Naam 1] (hierna: [Naam 1] ) is bestuurder en enig aandeelhouder van [de B.V.] . Bestuurder en enig aandeelhouder van [B.V. X] is de heer [Naam 2] (hierna: [Naam 2] ). Blijkens artikel 2.1 van de statuten van Scotty bedraagt de nominale waarde van de aandelen € 1,- per aandeel.
2.2.
Op 18 januari 2019 is tussen Cognitive Affairs B.V. en [de B.V.] een managementovereenkomst tot stand gekomen (hierna: Managementovereenkomst II). In artikel 1 van deze overeenkomst is bepaald dat [de B.V.] het management over Cognitive Affairs B.V. zal voeren en zal optreden als haar statutair directeur. Managementovereenkomst II is blijkens artikel 2 aangegaan voor onbepaalde tijd, waarbij is bepaald dat elk van beide partijen de overeenkomst kan opzeggen met inachtneming van een opzegtermijn van één maand (artikel 2.2).
Artikel 2.3 luidt als volgt:
“In afwijking van het bepaalde in lid 2 van dit artikel kan de vennootschap deze overeenkomst met onmiddellijke ingang opzeggen indien de persoon aan wie de manager de feitelijke uitvoering van de werkzaamheden heeft opgedragen zich zodanig gedraagt dat, ware die persoon in de zin van het Burgerlijk Wetboek werknemer van de vennootschap geweest, sprake zou zijn van dringende redenen in de zin van artikel 7:678 Burgerlijk Wetboek.”.Verder is bepaald dat Cognitive Affairs B.V. aan [de B.V.] voor de te verrichten diensten een vaste vergoeding per kalenderjaar betaalt van € 150.000,-, uit te betalen in 12 gelijke maandelijkse termijnen.
2.3.
Op 5 mei 2022 is Hooge Stoep B.V. (hierna: HS) als aandeelhouder van Scotty toegetreden en in december 2022 is Beam Me Up Fund B.V. (hierna: BMUF) medeaandeelhouder geworden. [B.V. X] , [de B.V.] , HS en BMUF hebben de tussen hen geldende afspraken vastgelegd in een aandeelhoudersovereenkomst d.d. 23 december 2022 (hierna: de Aandeelhoudersovereenkomst). In artikel 5 van de Aandeelhoudersovereenkomst is onder meer het volgende bepaald:
“5.2 Lock-up
Partijen komen hierbij overeen dat de door hen gehouden Aandelen niet gedurende een periode van twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ondertekening van deze Overeenkomst, vrijwillig zullen worden aangeboden en zij zich tot dan zullen onthouden van het creëren van situaties waaronder zij onder deze Overeenkomst en/of de Statuten verplicht zijn hun Aandelen aan te bieden dan wel geacht worden te hebben aangeboden.
5.3
Aanvullende aanbiedingsverplichting
5.3.1
In aanvulling op de Aanbiedingsregeling komen Partijen hierbij overeen dat een Aandeelhouder geacht wordt de door haar gehouden Aandelen conform de Aanbiedingsregeling te hebben aangeboden op het moment dat:
(…)
(iii) de betreffende Aandeelhouder surséance van betaling aanvraagt, regelingen treft ten bate van crediteuren, in staat van faillissement wordt verklaard of een verzoekschrift daartoe niet binnen 14 werkdagen na het indienen daarvan is ingetrokken;
(…)(vii) de Managementovereenkomst I respectievelijk Managementovereenkomst II rechtsgeldig is beëindigd, en/of
(viii) Managementovereenkomst I respectievelijk Managementovereenkomst II rechtsgeldig is beëindigd dan wel ontbonden doordat de desbetreffende (indirect) Aandeelhouder zodanig handelt dat: (a) wanneer de werkzaamheden zouden zijn verricht op basis van een arbeidsovereenkomst, de desbetreffende handeling(en) van de (indirect) Aandeelhouder een gewichtige reden in de zin van artikel 7:669 lid 3 sub (e) BW zou(den) hebben opgeleverd, of (b) wanneer de werkzaamheden zouden zijn verricht op basis van een arbeidsovereenkomst, de desbetreffende handeling(en) een dringende reden in de zin van artikel 7:677 lid 1 juncto 7:678 leden 1 en 2 BW zou(den) hebben opgeleverd (…)
(…)
5.4
Waardebepaling
Partijen komen hierbij in aanvulling c.q. afwijking van de Aanbiedingsregeling overeen dat ingeval Partijen niet onderling volledige overeenstemming bereiken over de prijsbepaling van de verplichte en/of vrijwillig aangeboden Aandelen per de Berekeningsdatum, prijsbepaling zal plaatsvinden door een onafhankelijke register valuator aangesloten bij het NiRV.. (…)
(…)
5.5.2
Ingeval een Aandeelhouder verplicht is haar Aandelen aan te bieden op grond van artikel 5.3 sub (v) (lock-up) van deze Overeenkomst, dan zal de koopprijs voor de haar aangeboden Aandelen als volgt worden bepaald:
(i) gedurende het eerste jaar na de datum van ondertekening van deze Overeenkomst zal de koopprijs voor de aangeboden Aandelen gelijk zijn aan 50% van de waarde die op grond van artikel 5.4 van de Overeenkomst door een onafhankelijke register valuator zal worden bepaald;
(…)
(…)
5.5.3
Ingeval een Aandeelhouder verplicht is haar Aandelen aan te bieden op grond van:
(…)
(ii) artikel 5.3 sub (iii) van deze Overeenkomst (faillissement, surseance e.d.);
(…)
(v) artikel 5.3 sub (viii) van deze Overeenkomst als gevolg van een beëindiging van de Managementovereenkomst I respectievelijk Managementovereenkomst II door een omstandigheid zoals vermeld onder (a) (gewichtige reden/verwijtbaar handelen);dan zal de koopprijs voor de aangeboden Aandelen van de desbetreffende Aandeelhouder gelijk zijn aan 50% van de waarde die op grond van artikel 5.4 van de Overeenkomst door een onafhankelijke register valuator zal worden bepaald.
5.5.4
In geval een Aandeelhouder verplicht is haar Aandelen aan te bieden op grond van artikel 5.3 sub (vii) als gevolg van een beëindiging van de Managementovereenkomst I respectievelijk Managementovereenkomst II door een omstandigheid zoals vermeld onder (b) (dringende reden) en/of (c) plegen van delict) van voornoemd artikel, dan zal de koopprijs voor de aangeboden Aandelen van de desbetreffende Aandeelhouder gelijk zijn aan de nominale waarde van de aangeboden Aandelen.”
De aandelenverhouding is thans als volgt: [de B.V.] en [B.V. X] houden elk 50 aandelen en hebben daarmee beide een belang van 26,04%. HS en BMUF houden elk 46 aandelen en hebben daarmee beide een belang van 23,96% in Scotty.
2.4.
Op 22 december 2022 hebben [de B.V.] en Scotty een overeenkomst van geldlening getekend waarin Scotty aan [de B.V.] heeft verklaard aan haar een bedrag van € 65.763,- schuldig te zijn.
2.5.
In maart 2023 is gebleken dat de financiële prognose en het budget van Scotty aangepast moesten worden omdat de omzet achterbleef. In de notulen van de aandeelhoudersvergadering van 31 maart 2023 staat onder meer het volgende opgenomen:
“Op basis van het huidige budget (…) zullen we op relatief korte termijn budgettair een liquiditeitsissue hebben (…)”.
2.6.
Op 10 februari 2023 en op 24 mei 2023 heeft [Naam 1] een bedrag van € 10.000,- van de bankrekening van Scotty overgemaakt naar de bankrekening van [Naam 1] , met als betalingsomschrijving ‘Lening’. Op 7 mei 2023 heeft [Naam 1] een bedrag van € 6.000,- vanaf de bankrekening van Scotty overgemaakt naar de bankrekening van [de B.V.] , met als betalingsomschrijving ‘Loan’.
2.7.
Op 9 juni 2023 is [Naam 2] door een derde getipt over bestaan van het boek ‘ [titel boek] ’ met de ondertitel: ‘ [ondertitel] ’ van [A] (hierna: [A] ), waarbij hij erop is gewezen dat dit boek zou gaan over [Naam 1] . Ook is [Naam 2] gewezen op een artikel op de website van RTL Nieuws van [datum] 2022 waarin dit boek is besproken. [Naam 2] heeft op 10 juni 2023 BMUF en HS hierover geïnformeerd. Zij hebben ook kennis genomen van het boek en het artikel. Daarop is de administratie van Scotty gecontroleerd. Ook is er vanuit Scotty contact geweest met [A] . Zij heeft de overeenkomsten tussen het personage “ [naam personage] ” uit voornoemd boek en [Naam 1] bevestigd. In een latere verklaring (15 augustus 2023) heeft zij het volgend opgetekend:
“Het boek (…) is een autobiografische roman, geïnspireerd op mijn relatie met [Naam 1] , wiens karakter en persoon sterke overeenkomsten vertoont met “ [naam personage] ”. In 2015 heb ik, [A] , een romantische relatie met hem gekregen. Deze is in december 2016 door mij beëindigd, nadat ik op de hoogte werd gebracht door een vijftal andere vrouwen over de parasitaire levensstijl van [Naam 1] . Er zijn momenteel gesprekken gaande over een mogelijke documentaire die over mijn verhaal - en dat van vele andere vrouwen - gemaakt gaat worden. (…)”.
2.8.
[Naam 2] , HS en BMUF hebben in het weekend van 10-11 juni 2023 overleg gehad. Op 12 juni 2023 hebben zij stappen ondernomen om [de B.V.] te ontslaan als bestuurder van Scotty. Zij hebben toen [Naam 1] op zijn kantoor bezocht. Aan het einde van die bijeenkomst is door Scotty en haar aandeelhouders, waaronder [de B.V.] , een ontslagbesluit getekend. In de notulen van deze bijeenkomst staat onder meer het volgende vermeld:
“De Voorzitter constateert dat het volledige geplaatste kapitaal van de Vennootschap ter vergadering aanwezig is, waardoor rechtsgeldige besluiten in en buiten vergadering genomen kunnen worden. De vergadering telt de volgende agendapunt welke is ingebracht door [de B.V.] : Voorstel tot ontslag van [de B.V.] als bestuurder van de Vennootschap met ingang van heden;
De voorzitter geeft nog een korte toelichting op de huidige stand van zaken omtrent het voorstel.
De vergadering gaat unaniem akkoord met alle genoemde voorstellen en geeft [Naam 2] en of [B.V. X] , volmacht om de uitschrijving bij de KVK uit te voeren. (…)”.
Alle aanwezigen hebben daarop hun handtekening gezet op het document ‘Buitengewone vergadering van aandeelhouders van de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Scotty International BV (verder “de vennootschap”, gehouden te Utrecht op 12 juni 2023’ waarin voornoemd besluit is vervat. Nadat [Naam 1] de vergaderruimte had verlaten, heeft hij per e-mail een kopie van het besluit toegestuurd aan de overige aandeelhouders, waarbij hij het besluit ook namens Scotty heeft ondertekend.
2.9.
Op 15 juni 2023 heeft Scotty Managementovereenkomst II met [de B.V.] met inachtneming van een maand opzegtermijn opgezegd.
2.10.
Na het ontslag van 12 juni 2023 heeft de advocaat van [de B.V.] gesteld dat er gebreken kleven aan het genomen ontslagbesluit en hij heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van nietige, vernietigbare en onrechtmatige besluitvorming. Daarop is door Scotty een nieuwe algemene vergadering bijeengeroepen om (zekerheidshalve) het ontslagbesluit opnieuw te nemen, dan wel te bekrachtigen. In de uitnodigingsbrief aan [de B.V.] / [Naam 1] is haar/hem het voorstel tot ontslag als volgt toegelicht:
“Zonder overleg met alle aandeelhouders en met gebruik van oneigenlijke en ongepaste druk richting je medebestuurder heb je leningen verstrekt aan jezelf, dit terwijl de onderneming deze leningen (de liquide middelen) hard nodig heeft. Een aantal aandeelhouders was zich niet bewust van deze overboekingen en deze overboekingen zijn ook in strijd met de Aandeelhoudersovereenkomst jou bekend.
De sales omzetten (budget) die je hebt doorgegeven zijn meerdere malen onrealistisch gebleken. Zo onrealistisch dat dit schadelijk is geweest voor het vertrouwen in jou.
We zijn anoniem getipt dat er een boek gepubliceerd “ [titel boek] ” van [A] . In ons gesprek op 12 juni 2023 heb je hard ontkend dat je kennis had van het boek. Even later in het gesprek was de ontkenning al weggeëbd en gaf je aan dat alle ellende die werd verspreid door je ex [A] , juist een omgedraaide zaak betrof. Hoe het ook zij, we zijn van mening dat deze zaak schadelijk kan uitpakken met jouw betrokkenheid als bestuurder van Scotty, zelfs betrokkenheid als aandeelhouder omdat de financiering van Scotty gevaar loopt met de wetenschap van dit betreffende boek.
In sales gesprekken beloof je veelal meer dan voor een ontwikkel bedrijf mogelijk is. Hier zijn intern herhaaldelijk discussies over geweest met de hoofdontwikkelaar, je mede-bestuurder. Het beloven heeft problemen met klanten veroorzaakt.
Er is geen vertrouwen meer in jou/ [de B.V.] als bestuurder van Scotty. (…)”
2.11.
Op 26 juni 2023 heeft een nieuwe aandeelhoudersvergadering plaatsgevonden. De algemene vergadering heeft met de vereiste (twee-derde) meerderheid ingestemd met ontslag van [de B.V.] als bestuurder, dan wel de bekrachtiging van het ontslagbesluit van 12 juni 2023. [de B.V.] heeft tegengestemd. Verder is bij brief van 26 juni 2023 door Scotty Managementovereenkomst II opgezegd. Daarbij is [de B.V.] / [Naam 1] verder als volgt bericht:
“Verder gaan we je Tesla Model 3 met kenteken [nummer 1] zsm door de leasemaatschappij laten innemen. De Tesla Model Y met kenteken [nummer 2] wordt uiterlijk op 31 juli 2023 ingenomen.”
2.12.
[de B.V.] heeft daarop ook de rechtmatigheid van het ontslagbesluit van 26 juni 2023 betwist.
2.13.
Scotty, [B.V. X] , HS en BMUP hebben zich nadien op het standpunt gesteld dat [de B.V.] gehouden is haar aandelen in Scotty aan te bieden aan de andere aandeelhouders. [de B.V.] heeft betwist daartoe gehouden te zijn. Ook heeft [de B.V.] betwist dat zij – kort weergegeven – als bad leaver aangemerkt moet worden, zodat zij evenmin gehouden is haar aandelen aan te bieden voor een bedrag van € 1,- per aandeel. Thans verricht [de B.V.] geen werkzaamheden meer voor Scotty.
2.14.
[de B.V.] heeft de auto met kenteken [nummer 1] ingeleverd. De advocaat van Scotty heeft in haar bericht aan de advocaat van [de B.V.] van 4 augustus 2023 [de B.V.] gesommeerd de poolauto de Tesla Model Y met kenteken [nummer 2] (hierna: de Tesla) in te leveren. Bij emailbericht van 4 augustus 2023 heeft de advocaat van [de B.V.] de advocaat van Scotty onder meer het volgende bericht:
“Client is de rechtmatige gebruiker en berijder van deze auto [de Tesla, voorzieningenrechter], die u ten onrechte als een poolauto bestempeld. U zult in de correspondentie van uw cliënte mailverkeer vinden, gericht aan Mister Green Electric Lease, waarin Scotty bevestigt dat gebruiker en berijder van de betreffend auto, merk Tesla model Y, de heer [Naam 1] is. Daarvan zit natuurlijk ook een kopie in de mailbox van client, die uw cliënte heeft afgesloten en waarvan de exhibitie dezerzijds is gevorderd. (…)”
2.15.
Scotty verkeert thans in de situatie dat zij dringend kapitaal nodig heeft. Medeaandeelhouders van Scotty zijn bereid kapitaal in te brengen zodra [de B.V.] haar aandelen heeft overgedragen.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
Scotty vordert na vermeerdering van eis – zakelijk weergegeven – bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. [de B.V.] te veroordelen tot nakoming ex artikel 3:296 lid 1 BW van de verplichting tot overdracht van alle aandelen die zij houdt in Scotty aan de medeaandeelhouders, op basis van artikel 5.3.1 van de Aandeelhoudersovereenkomst, in door de medeaandeelhouders aan te wijzen verhoudingen, althans tot het verlenen van alle nodige medewerking aan de leveringshandeling voor die aandelenoverdracht,
primair, tegen een vastgestelde koopprijs die gelijk is aan de nominale waarde van de aandelen, zijde EUR 1,00 per aandeel, omdat sprake was van één of meer ‘dringende redenen’ voor de beëindiging van Managementovereenkomst II in de zin van artikel 5.5.4 jo. 5.3.1 onder viii van de Aandeelhoudersovereenkomst; dan wel
subsidiair, tegen een voorlopige koopprijs van EUR 1,00 per aandeel, welke prijs geldt totdat in een bodemprocedure onherroepelijk is geoordeeld of sprake is van:
- één of meer ‘dringende redenen’ voor de beëindiging van Managementovereenkomst II in de zin van artikel 5.5.4 jo. 5.3.1 onder viii sub b van de Aandeelhoudersovereenkomst; en/of
- één of meer ‘gewichtige redenen’ voor de beëindiging van Managementovereenkomst II in de zin van artikel 5.5.3 sub v jo. 5.3.1 onder viii sub a van de Aandeelhoudersovereenkomst; en/of
- schending van het lock-up in artikel 5.2 jo. 5.3.1 onder v jo. 5.5.2 onder i van de Aandeelhoudersovereenkomst; en/of
- een situatie als bedoeld in artikel 5.5.3 sub ii jo. 5.3.1 sub iii van de Aandeelhoudersovereenkomst, te weten het treffen van regelingen door [de B.V.] met haar schuldeisers; en
met bepaling dat, voor zover [de B.V.] niet binnen acht dagen na betekening van het te wijzen vonnis voldoet aan de vordering, het te wijzen vonnis op de voet van artikel 3:300 BW in de plaats treedt van de benodigde medewerking van [de B.V.] aan de leveringsakte als bedoeld in artikel 3:84 lid 1 jo. 3:94 jo. 2:196 lid 1 BW.
2. [de B.V.] te veroordelen tot teruggave van de Poolauto (Tesla Model Y met kenteken [nummer 2] ) aan Scotty, schoon en schadevrij, binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag met een maximum van € 60.000,-, indien niet aan de veroordeling wordt voldaan.
3.2.
Daartoe voert Scotty – samengevat – het volgende aan.
Naar aanleiding van het schadelijke handelen van [Naam 1] is [de B.V.] terecht ontslagen als bestuurder van Scotty. Ook is Managementovereenkomst II met [de B.V.] op grond van een dringende reden beëindigd. Als gevolg van de beëindiging van deze managementovereenkomst is [de B.V.] op grond van de Aandeelhoudersovereenkomst gehouden haar aandelen in Scotty aan te bieden aan de medeaandeelhouders. Nu sprake is van een bad leaver-situatie in de zin van artikel 5.5.4 onder b) en/of c) van de Aandeelhoudersovereenkomst moeten de aandelen worden overgedragen tegen een vastgestelde koopprijs die gelijk is aan de nominale waarde van de aandelen, namelijk € 1,-. Subsidiair geldt dat als niet in kort geding vastgesteld kan worden dat sprake was van de hiervoor bedoelde “bad leaver”-situatie, de waarde van de aandelen op een
voorlopigekoopprijs van € 1,- moet worden vastgesteld. In een bodemprocedure dient vervolgens vastgesteld te worden dat sprake is van een dringende reden of één van de andere bad leaver-gronden.
[de B.V.] is verder gehouden de Tesla die door Scotty van de leasemaatschappij is geleaset in te leveren, nu [de B.V.] deze zonder recht of titel onder zich heeft.
3.3.
[de B.V.] voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
in reconventie
3.4.
[de B.V.] vordert – zakelijk weergegeven – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat aan de bestreden besluitvormingen van gedaagde [bedoeld is Scotty, voorzieningenrechter] inzake ontslag en opzeggingen van de diverse overeenkomsten geen rechtsgevolgen kunnen worden verbonden c.q. vooralsnog van onwaarde zijn c.q. deze dienen te worden opgeschort totdat een in kracht van gewijsde beslissing in de hoofdzaak is genomen;
II. te bepalen dat alle door of namens gedaagden [bedoeld is Scotty, voorzieningenrechter] gedane mededelingen omtrent ontslag, opzegging managementovereenkomst, de vordering tot overdracht van het aandelenbezit van [de B.V.] in het aandelenkapitaal van Scotty, alsmede het beroep op de bad leaver bepalingen van de Aandeelhoudersovereenkomst, alsmede de beëindiging van de gebruiksovereenkomst van de Tesla personenauto binnen 24 uur na betekening van dit vonnis dienen te worden teruggenomen/ingetrokken met inachtneming van de door [de B.V.] c.q. haar advocaat te geven aanwijzingen, althans een op zodanige wijze aan de vorderingen van tegemoet te komen als de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren;
III. Scotty te veroordelen tot betaling van de achterstallige managementfees, zijnde € 28.100,- over 2023 en € 182.434,50 over de voorgaande jaren, vermeerderd met de wettelijke handelsvertragingsrente over deze bedragen;
IV. Scotty te gebieden het voortgezet gebruik van de ter beschikking gestelde lease-auto, merk Tesla, mogelijk te blijven maken c.q. te eerbiedigen totdat aan de gebruiksovereenkomst een rechtsgeldig einde is gekomen;
V. Scotty te gebieden om kopieën van de gevorderde bescheiden, zoals genoemd in het lichaam van de dagvaarding en de producties, aan [de B.V.] te overhandigen c.q. ter inzage te verschaffen, op straffe van een direct opeisbare dwangsom van € 150.000,- in geval na betekening van het vonnis niet aan het bevel wordt voldaan en € 15.000,- per dag dat niet wordt voldaan aan het gevorderde gebod;
VI. Scotty te gebieden het organiseren, deelnemen c.q. ondersteunen/bevorderen van het doen van publieke lasterlijke en smadelijke uitingen aan het adres van [de B.V.] met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom van onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 150.000,- in geval niet aan het bevel wordt voldaan en € 15.000,- per dag dat niet wordt voldaan aan het gevorderde verbod.
3.5.
De eis in reconventie van de zijde van [de B.V.] is bij brief van 18 augustus 2023, tezamen met de als 19-36 genummerde producties aan de voorzieningenrechter toegezonden, met een kopie aan Scotty. De eis in reconventie is niet voorzien van een onderbouwing. Ook in een later stadium zijn de vorderingen in reconventie niet van een onderbouwing voorzien, zo heeft [de B.V.] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om voorafgaand aan de zitting een schriftelijke toelichting in te dienen en is ook ter zitting geen grondslag voor de vorderingen in reconventie aangevoerd.
3.6.
Scotty heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen in reconventie.

4.De beoordeling van het geschil

Overweging vooraf in conventie en in reconventie
4.1.
[de B.V.] heeft haar standpunten ter zitting toegelicht aan de hand van een ter zitting overgelegde pleitnota. De voorzieningenrechter slaat, zoals zij ter zitting ook heeft benadrukt, enkel acht op hetgeen daaruit ter zitting is voorgedragen, dit betreft de tekst vanaf randnummer 45 tot en met 57. Bovendien slaat de voorzieningenrechter acht op hetgeen van de zijde van [de B.V.] ter zitting verder naar voren is besproken. Dit betekent dat, anders dan de advocaat van [de B.V.] wenst, geen acht wordt geslagen op niet nader toegelichte door [de B.V.] overgelegde producties of in de pleitnota ingekopieerde maar niet voorgedragen onderdelen daaruit.
in conventie
Overweging vooraf
4.2.
Scotty heeft er in de dagvaarding (pagina 19/30, noot 5) op gewezen dat artikel 5.5.4 verwijst naar artikel 5.3.1 sub
viimaar dat dit overduidelijk een kennelijke verschrijving betreft. Uit de structuur en opzet van de Aandeelhoudersovereenkomst blijkt volgens Scotty onmiskenbaar dat bedoeld is een verwijzing naar sub
viiivan artikel 5.3.1 van de Aandeelhoudersovereenkomst, aangezien sub vii geen (a), (b) of (c) onderdelen kent en sub viii van voornoemd artikel wel. Een andere lezing zou volgens Scotty tot de conclusie leiden dat enkel beëindiging van Managementovereenkomst II kan volstaan om iemand aan te merken als “bad leaver” en dat is niet bedoeld of overeengekomen.
[de B.V.] heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter zal artikel 5.5.4 van de Aandeelhoudersovereenkomst dan ook lezen in de door Scotty voorgestane zin.
Spoedeisend belang
4.3.
Scotty stelt dat zij dringend een kapitaalinjectie nodig heeft om haar voortbestaan te verzekeren, maar dat de partij/partijen die daartoe bereid is/zijn als voorwaarde stellen dat [de B.V.] en [Naam 1] niet langer aan Scotty zijn verbonden. Daarmee is haar spoedeisend belang bij de vordering onder “1)” gegeven. Scotty stelt voorts dat [de B.V.] zonder recht of titel een voor medewerkers van Scotty bedoelde auto in gebruik heeft en weigert terug te geven en dat met deze auto bovendien vele extra kilometers worden gemaakt (de auto bevindt zich in [land]) wat extra kosten voor Scotty meebrengt. Daarmee is ook haar spoedeisend belang bij de vordering onder “2)” gegeven.
Vordering onder 1)
4.4.
De kern van het geschil is de vraag of [de B.V.] gehouden is tot overdracht van haar aandelen aan haar medeaandeelhouders, en zo ja, voor welke prijs dat dient te geschieden. Scotty stelt (primair) dat sprake is van een vastgestelde koopprijs gelijk aan de nominale waarde van € 1,00 per aandeel omdat Managementovereenkomst II rechtsgeldig is beëindigd op grond van een dringende reden/een delict, en (subsidiair) dat de aandelen moeten worden overgedragen voor een
voorlopigekoopprijs van € 1,00 per aandeel. Voor toewijzing van de vordering is slechts plaats als in kort geding aannemelijk is geworden dat een bodemrechter tot toewijzing van een dergelijke vordering zal komen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat daarvan in dit geval geen sprake is, zodat het gevorderde onder 1) zal worden afgewezen. Daarvoor is het volgende van belang.
Beëindiging Managementovereenkomst II
4.5.
[de B.V.] heeft aangevoerd dat [Naam 1] op 12 juni 2023 onder invloed van dwaling, bedrog en misbruik van omstandigheden namens [de B.V.] heeft ingestemd met en heeft getekend voor het ontslag van [de B.V.] als bestuurder van Scotty en ermee akkoord is gegaan dat [B.V. X] voortaan zou optreden als enig bestuurder van Scotty met volledige bevoegdheid. Het is de voorzieningenrechter niet duidelijk geworden of zij daarmee ook de rechtsgeldigheid van de daaruit voortvloeiende schriftelijke opzegging van 15 juni 2023 van Managementovereenkomst II bedoelt te betwisten. Dit kan echter in het midden blijven nu met betrekking tot de door Scottty (subsidiair) gestelde beëindiging van Managementovereenkomst II per 31 juli 2023, na schriftelijke opzegging van 26 juni 2023 met inachtneming van een opzegtermijn van een maand, geen concreet verweer is gevoerd. [de B.V.] heeft ter zitting wel betoogd dat de gestelde dwaling, bedrog en misbruik van omstandigheden ook moeten worden doorgetrokken naar de tweede opzegging, maar dat standpunt is zonder nadere toelichting, die van [de B.V.] verwacht mocht worden maar ontbreekt, onbegrijpelijk. De voorzieningenrechter neemt daarom tot uitgangspunt dat Managementovereenkomst II in elk geval per 31 juli 2023 rechtsgeldig is beëindigd. Partijen hebben hier feitelijk ook naar gehandeld: vaststaat dat [de B.V.] vanaf 1 augustus 2023 geen managementwerkzaamheden voor Scotty (heeft) verricht.
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat de rechtsgeldige beëindiging van Managementovereenkomst II tot gevolg heeft dat [de B.V.] op grond van artikel 5.3.1 van de Aandeelhoudersovereenkomst verplicht is haar aandelen aan te bieden aan haar medeaandeelhouders. Laatstgenoemden zijn echter geen partij bij deze procedure. Omdat de vorderingen van Scotty, zoals hierna wordt toegelicht, hoe dan ook worden afgewezen, gaat de voorzieningenrechter op dit punt verder niet in.
Prijs aandelen: primair: nominale waarde?
4.7.
Tussen partijen is in geschil tegen welke koopprijs [de B.V.] haar aandelen moet overdragen. Allereerst wordt beoordeeld het standpunt van Scotty dat de aandelen moeten worden overgedragen tegen een vastgestelde koopprijs die gelijk is aan de nominale waarde van € 1,- per aandeel.
Dringende reden/plegen delict en dus nominale waarde?
4.8.
Scotty wordt niet gevolgd in haar stelling dat voorshands voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat het handelen van [de B.V.] – kortgezegd - moet worden gekwalificeerd als dringende reden voor opzegging van Managementovereenkomst II in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW juncto artikel 7: 678 leden 1 en 2 BW (grond b) en evenmin dat sprake is van een “delict” (grond c). Daarvoor is het volgende van belang.
4.9.
Scotty heeft deze stelling aan de hand van diverse verwijten onderbouwd. De voorzieningenrechter zal deze hierna beoordelen. Daaraan voorafgaand overweegt de voorzieningenrechter dat het handelen van [Naam 1] voor zich in privé en als bestuurder van [de B.V.] in elkaar overlopen en niet steeds duidelijk van elkaar te onderscheiden zijn. Scotty rekent het gedrag van [Naam 1] kennelijk steeds volledig toe aan [de B.V.] . Nu [de B.V.] op dit punt geen verweer heeft gevoerd en [Naam 1] enig aanhouder en bestuurder van [de B.V.] is, is het handelen van [Naam 1] voor de beoordeling van deze zaak mede van belang.
Verwijt 1: greep uit de kas/strafbaar feit
4.10.
Scotty heeft aangevoerd dat [de B.V.] zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering/diefstal of een greep uit de kas door een drietal overboekingen aan [Naam 1] /haarzelf zonder rechtsgrond (de overboekingen van 10 februari, 7 mei en 24 mei 2023) optellend tot een bedrag van € 26.000,-. [de B.V.] heeft betwist dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan “een greep uit de kas” of een strafbaar feit. Volgens [de B.V.] betreffen deze opnames leningen en zijn deze gedaan in overleg en met medeweten van mededirecteur [Naam 2] en boekhouder [Naam 3] en zijn deze opnames ook gewoon geboekt in de administratie van de onderneming. Achtergrond van deze “leningen” was volgens [de B.V.] dat de achterstanden in de betalingen van de managementfees aan [de B.V.] zo hoog waren opgelopen dat daar wel iets aan gedaan moest worden in de vorm van nader te verrekenen voorschotten. Van het plegen van een delict of een greep in de kas is volgens [de B.V.] dan ook geen sprake, en dus ook niet van de gestelde dringende reden voor het opzeggen van Managementovereenkomst II.
4.11.
Op vragen van de voorzieningenrechter heeft [Naam 2] ter zitting erkend dat hij bekend was met de drie overboekingen. Hij heeft daarbij verklaard dat hij wel steeds tegen [Naam 1] heeft gezegd dat daarvoor toestemming van de aandeelhouders vereist was. Ook is gebleken dat de boekhouder [Naam 3] van de overboekingen op de hoogte was. Verder is door Scotty niet betwist dat deze opnames zijn verwerkt in de administratie van de onderneming. Hieruit leidt de voorzieningenrechter af dat in elk geval geen sprake is van heimelijk opnemen van bedragen door [de B.V.] / [Naam 1] .
Voorts is van belang dat ter zitting is gebleken dat 1) de managementfee over de maand mei 2023 niet aan [de B.V.] is voldaan en 2) [de B.V.] in elk geval nog een bedrag van € 65.763,- ter zake van achterstallige managementfees plus rente van Scotty tegoed heeft, zij het dat dit laatste tegoed eind 2022 in de vorm van een achtergestelde lening is gegoten. Ter zitting is in dat verband besproken dat partijen op 22 december 2022 een “Overeenkomst van geldlening” zijn aangegaan. Daarin verklaart Scotty ter zake van een lening (corresponderend met nog niet uitbetaalde managementfees plus rente) aan [de B.V.] schuldig te zijn een bedrag van
€ 65.763,-. De lening is achtergesteld ten aanzien van een lening van HS en aflossing zal plaatsvinden uiterlijk binnen drie jaar na het aangaan van de overeenkomst.
Tegen die achtergrond en gelet op het feit dat [Naam 2] niet direct is opgetreden tegen de hem bekende overboekingen door [de B.V.] / [Naam 1] , is de omstandigheid dat voor het verstrekken van een lening de vereiste goedkeuring van de algemene aandeelhoudersvergadering ontbrak, onvoldoende om aan te kunnen nemen dat de bodemrechter de drie overboekingen als dringende reden in de hiervoor bedoelde zin of als diefstal/verduistering zal kwalificeren. Daarbij is voorts van belang dat de opgenomen bedragen de hoogte van hetgeen [de B.V.] nog tegoed had van Scotty niet overstijgen. Gelet op de [de B.V.] bekende liquiditeitsproblemen van Scotty valt haar ter zake van dit eigenmachtig handelen, in weerwil van haar kort daarvoor gegeven akkoord op de achtergestelde lening, zeker een verwijt te maken. Maar of dit verwijt kwalificeert als dringende reden, kan thans niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld.
Verwijt 2: onrealistische salesomzetten
4.12.
Scotty heeft ook gesteld dat [de B.V.] salesomzetten zou hebben doorgegeven die meerdere malen onrealistisch zijn gebleken, zodat er om die reden geen vertrouwen meer in haar is, wat ook bijdraagt aan de “dringende reden”-grond. Dit door [de B.V.] gemotiveerd betwiste standpunt is onvoldoende aannemelijk gemaakt. Uit niets is gebleken dat de liquiditeitsproblemen van Scotty zijn terug te voeren op onrealistisch gebleken salesomzetten door [de B.V.] . De passages uit de notulen van 31 maart 2023, 12 april 2023 en 22 mei 2023 waarnaar Scotty in de dagvaarding in dit verband heeft verwezen, bieden hiervoor in ieder geval geen aanknopingspunt, laat staan dat gebleken is dat hierover al in een eerder stadium met [de B.V.] is gesproken. Dat [de B.V.] in salesgesprekken met klanten meer zou beloven dan het ontwikkelteam van Scotty aan zou kunnen, zodat hierin een dringende reden in de hiervoor bedoelde zin gevonden kan worden, is dus niet aannemelijk gemaakt.
Verwijt 3: Privéleven [Naam 1]
A. publicitaire bom
4.13.
Scotty heeft verder aangevoerd dat [de B.V.] , althans [Naam 1] , een publicitaire bom onder de onderneming heeft gelegd. Zij baseert zich in dat verband op het in 2022 uitgekomen boek ‘ [titel boek] ’, met als ondertitel: ‘ [ondertitel] ’, een artikel op de website van RTL Nieuws van [datum] 2022 waarin het boek wordt besproken en een (mogelijk) nog te verschijnen documentaire/televisie-uitzending over [Naam 1] intieme relaties. Volgens Scotty wordt in het boek het handelen omschreven van [Naam 1] die in het boek “ [naam personage] ” wordt genoemd. Deze “ [naam personage] ” onderhoudt met meer vrouwen tegelijk relaties en gebruikt hen om hem te voorzien in zijn emotionele en financiële behoeften waarbij deze [naam personage] de vrouwen zou misleiden en bedriegen. Scotty is in juni 2023 benaderd door één van de ex-vriendinnen van [Naam 1] met dit verhaal, iemand die stelde nog geld van [Naam 1] tegoed te hebben. Scotty vindt dat de onderneming ongewild het privéleven van [Naam 1] wordt ingezogen. Daarbij wijst Scotty erop dat de drie overboekingen die [Naam 1] / [de B.V.] eigenmachtig vanaf de bankrekening van Scotty heeft verricht, aan die ex-vriendin waren en kennelijk verband hielden met een privé-schuld van [Naam 1] aan haar. Indien dit handelen van [Naam 1] verder bekend raakt, meent Scotty dat (meer) klanten de samenwerking zullen beëindigen. Scotty verwijt [de B.V.] / [Naam 1] verder dat ze niet is ingelicht over het bestaan van het boek en alles wat daarmee verband houdt.
4.14.
[de B.V.] betwist dat sprake is van de door Scotty geschetste risico’s voor haar bedrijfsvoering en reputatie. [de B.V.] wijst er daarbij op dat het boek [Naam 1] onbekend was totdat Scotty hem erop attendeerde in juni 2023, dat het boek gaat over een relatie van lang geleden, in 2016, dat niemand het boek kent en dat de naam [Naam 1] er niet in voorkomt, zodat - zo begrijpt de voorzieningenrechter - het niet aannemelijk is dat er een verband wordt gelegd tussen de hoofdpersoon uit het boek en [Naam 1] of [de B.V.] , laat staan Scotty. Dat alles maakt volgens [de B.V.] dat er geen bewijzen zijn dat de gestelde bom onder de onderneming is gelegd door privé-gedragingen van [Naam 1] .
4.15.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Uit niets blijkt dat [Naam 1] van het bestaan van het boek en het nieuwsartikel van RTL Nieuws of de mogelijke documentaire op de hoogte was, voordat Scotty hem ermee confronteerde in juni 2023. Tussen partijen is niet in geschil dat het gewraakte boek over [Naam 1] gaat. Of de daarin beschreven levenswandel van [Naam 1] en de verwijten aan zijn adres waarheidsgetrouw en terecht zijn, valt in het bestek van dit kort geding echter niet vast te stellen. Daar komt bij dat [Naam 1] naam noch in het boek, noch in het bericht van RTL Nieuws waarop Scotty heeft gewezen, laat staan de documentaire waarvan nog maar de vraag is of deze zal worden gemaakt/uitgezonden, wordt genoemd. Het boek is in 2022 uitgebracht en heeft tot juni 2023 kennelijk niet geleid tot onrust bij klanten of andere relevante zakelijke relaties van Scotty. Zonder bijkomende omstandigheden, waarvan in dit kort geding onvoldoende is gebleken, is daarom niet zonder meer aannemelijk dat dit in de toekomst anders zal worden. Dit leidt tot de conclusie dat voorshands onvoldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de gestelde “publicitaire bom” zal aanmerken als dringende reden voor de opzegging van Managementovereenkomst II.
B. delict in de zin van artikel 5.4.4 onder c)
4.16.
Ook de gegrondheid van het door Scotty gestelde verwijt dat [Naam 1] diverse vrouwen financieel zou hebben opgelicht en dat daarmee is voldaan aan grond c) van artikel 5.5.4 van de Aandeelhoudersovereenkomst, is in deze procedure onvoldoende aannemelijk geworden. [Naam 1] / [de B.V.] hebben betwist dat [Naam 1] zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting en de in dat verband door Scotty overgelegde producties zijn onvoldoende om voorshands te kunnen aannemen dat dit verwijt terecht is gemaakt.
Verwijt 4: intieme relaties met (contactpersonen van) klanten
4.17.
Dat [Naam 1] intieme relaties zou hebben onderhouden met contactpersonen van commerciële relaties van Scotty, waardoor Scotty een commercieel risico zou lopen en klanten heeft verloren, is evenmin aannemelijk geworden. Scotty heeft gesteld dat [Naam 1] inmiddels beëindigde relaties heeft gehad met een contactpersoon van PostNord en een contactpersoon van ASML en dat dit heeft geleid tot beëindiging van een contract met Scotty (PostNord) en dat het risico bestaat dat ook een breuk zal komen met ASML. [Naam 1] heeft ter zitting gemotiveerd betwist dat het contract met PostNord is beëindigd als gevolg van zijn relatie met de vrouwelijke contactpersoon van dat bedrijf. Hij heeft toegelicht dat het contract met PostNord regulier, op de overeengekomen datum, is geëindigd, zodat van een onvoorzienbaar verlies van de commerciële relatie geen sprake was. Scotty heeft dit verweer ter zitting niet gemotiveerd weerlegd. Voor wat betreft de beweerdelijke relatie tussen een contactpersoon van ASML en [Naam 1] , geldt dat [Naam 1] correspondentie van deze contactpersoon heeft overgelegd waarin deze uiteen heeft gezet dat haar relatie tot [Naam 1] geen invloed heeft op de zakelijke relatie van Scotty met ASML, en dat de zakelijke relatie met Scotty ook wordt bestendigd. Dat de privérelatie van [Naam 1] met deze contactpersoon op dusdanig negatieve wijze doorwerkt in de zakelijke verhoudingen met Scotty, dat dit een dringende reden vormt voor de opzegging, is voorshands dan ook niet aannemelijk geworden.
Verwijt 5: Betrokkenheid van [Naam 1] staat aan financiering van Scotty in de weg
4.18.
Scotty stelt ten slotte dat het voor de huidige aandeelhouders onverantwoord is om nieuwe investeringen te doen of financiering te verstrekken aan Scotty zolang [Naam 1] bij Scotty betrokken is. In feite legt zij aan dat standpunt de verwijten 1 tot en met 4 ten grondslag. Dit verwijt kan daarom ook niet zelfstandig worden aangemerkt als “dringende reden” voor de opzegging.
Verwijten tezamen en in samenhang bezien
4.19.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de gegrondheid van de verwijten die Scotty heeft geformuleerd aan het adres van [de B.V.] en [Naam 1] , is de conclusie dat ook tezamen en/of in samenhang bezien voorshands geen grond bestaat om aan te kunnen nemen dat de bodemrechter zal oordelen dat sprake was van een dringende reden voor opzegging van Managementovereenkomst II (grond b) of van het plegen van een delict (grond c).
Tussenconclusie: geen nominale waarde
4.20.
Nu voorshands niet aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat Managementovereenkomst II is opgezegd op grond van dringende redenen/het plegen van een delict als bedoeld in artikel 5.5.4 van de Aandeelhoudersovereenkomst, volgt de voorzieningenrechter Scotty niet in haar standpunt dat de aandelen moeten worden overgedragen voor de nominale waarde van € 1,- per aandeel.
Prijs aandelen, subsidiair: voorlopige koopprijs van € 1,-?
4.21.
Nu er, naar zoals hiervoor is overwogen, geen verplichting bestaat de aandelen voor de nominale prijs over te dragen en er geen overeenstemming over de prijs is bereikt, dient de prijsbepaling op grond van artikel 5.4 van de Aandeelhoudersovereenkomst plaats te vinden door een onafhankelijke register valuator aangesloten bij het NiRV. Deze voorgeschreven prijsbepaling heeft niet plaatsgevonden. Voor de subsidiair door Scotty gevorderde vaststelling van een voorlopige koopprijs biedt de Aandeelhoudersovereenkomst geen grond. Beoordeeld dient daarom te worden of de subsidiaire vordering op grond van een afweging van de betrokken belangen kan worden toegewezen. Dit is niet het geval.
Belangenafweging
4.22.
Scotty heeft haar belang bij toewijzing van de subsidiaire vordering onder 1. als volgt toegelicht. Scotty stelt dat de contractueel voorgeschreven prijsbepaling tijdrovend is en niet kan worden afgewacht omdat de onderneming in acute financiële nood verkeert en voor de benodigde financiële injectie de gevorderde overdracht van de aandelen vereist is. Volgens Scotty is het gerechtvaardigd om daarbij uit te gaan van een voorlopige koopprijs van € 1,- per aandeel. Zij voert daartoe aan dat de aandelen vrijwel niets waard zijn omdat een faillissement voor de deur staat en die dreiging niet verdwijnt voordat [de B.V.] betrokkene af is. Het voorlopig karakter van de koopprijs kan volgens Scotty worden begrensd door er de voorwaarde aan te verbinden dat eerst in een bodemprocedure onherroepelijk moet zijn vastgesteld dat inderdaad sprake is van een “dringende reden” of één van de andere bad leaver-gronden. Dit geeft beide partijen de mogelijkheid om in een bodemprocedure een uitspraak te vorderen over de toepasselijke opzeggingsgrond en wordt recht gedaan aan de geschetste spoedeisendheid van de situatie, waarmee een dreigend faillissement van Scotty kan worden voorkomen.
4.23.
[de B.V.] heeft ter zitting niet betwist dat er geen basis meer is voor een verdere samenwerking tussen haar en (de andere aandeelhouders van) Scotty. [de B.V.] is ook bereid haar aandelen over te dragen, zo begrijpt de voorzieningenrechter, maar dan wel tegen betaling van de werkelijke waarde ervan. [de B.V.] betwist dat Scotty er financieel dusdanig slecht voorstaat dat voor haar voortbestaan de gevorderde overdracht voor de voorlopige prijs van € 1,- per aandeel noodzakelijk is. [de B.V.] schat de waarde van de totale aandelen op een bedrag tussen de 2,5 en 3 miljoen euro. Zij wijst daarbij op een bieding (die uiteindelijk niet is doorgegaan) in die orde van grootte van ruim een jaar geleden. [de B.V.] wijst erop dat zij nog grote bedragen van Scotty tegoed heeft wegens achterstallige managementfees en dat zij vreest dat zij na overdracht van de aandelen tegen een veel te lage waarde, uiteindelijk met lege handen staat. Ook wijst zij erop dat zij het geld zelf nodig heeft en daar niet op wil wachten.
4.24.
Afweging van de betrokken belangen valt uit in het nadeel van Scotty. In eerste plaats is daarvoor redengevend dat de meningen van partijen over de geschatte werkelijke waarde van de aandelen ver uiteen lopen en er onvoldoende aanknopingspunten voorhanden zijn om in dit kort geding vast te stellen of zelfs maar te schatten wat die waarde is. Dat die waarde € 1,- benadert zoals Scotty stelt, is voorshands niet aannemelijk geworden. Scotty heeft niet goed kunnen uitleggen wat verklaart dat de waarde per aandeel, die volgens een van haar (indirect) aandeelhouders in mei 2023 nog € 5.000,- bedroeg, minder dan drie maanden later op € 1,- moet worden geschat en ook geen stukken overgelegd waaruit dit met een redelijke mate van zekerheid kan worden afgeleid.
4.25.
Voor zover Scotty stelt dat overdracht tegen dit lage bedrag noodzakelijk is voor haar voortbestaan, heeft zij dit door [de B.V.] betwiste standpunt onvoldoende onderbouwd. Mede gelet op de omstandigheid dat de beoogde financier (die als voorwaarde de overdracht van de aandelen van [de B.V.] stelt) een van de zittende aandeelhouders is, kan het niet anders of er zijn alternatieve mogelijkheden om te bewerkstelligen dat de aandelen van [de B.V.] worden overgedragen. Onvoldoende is toegelicht dat en waarom uitbetaling van een hogere prijs dan € 1,- per aandeel – om zo het voortbestaan van Scotty mogelijk te maken – niet tot de mogelijkheden behoort. Het onmiskenbare en zwaarwegende belang van [de B.V.] om 1) alsnog haar achterstallige managementfees betaald te krijgen en 2) een redelijke prijs voor haar aandelen te ontvangen, weegt zwaarder dan het belang van Scotty om te bewerkstelligen dat haar overige aandeelhouders de aandelen van [de B.V.] per direct voor een schijntje in handen krijgen en vervolgens een investering van een van die aandeelhouders te ontvangen.
4.26.
Tegen deze achtergrond kan in kort geding niet vooruitgelopen worden op een mogelijk faillissement van Scotty, op grond waarvan de aandelen thans een waarde toegekend moet worden van € 1,-. Ook het onder 1) subsidiair gevorderde zal worden afgewezen.
Afgifte Tesla
4.27.
Scotty heeft verder afgifte gevorderd van de Tesla. Scotty stelt in dat verband dat door haar uit hoofde van Managementovereenkomst II aan [de B.V.] een (andere) leaseauto (Tesla 'Model 3', kenteken [nummer 1] ) ter beschikking was gesteld, welke werd gebruikt door de enig bestuurder en aandeelhouder van [de B.V.] , [Naam 1] . Vanwege de beëindiging van Managementovereenkomst II heeft [de B.V.] desverzocht deze auto op 3 augustus 2023 ingeleverd. Daarnaast stond nog een andere leaseauto, de Tesla, tijdelijk en om een administratieve reden, geregistreerd op naam van [Naam 1] . Uit overgelegde e-mailcorrespondentie uit april en mei 2023 tussen Scotty, [Naam 1] en de leasemaatschappij blijkt dat het gaat om een zogeheten 'poolauto'. Dat wil zeggen een leaseauto die bedoeld is om te worden gedeeld door meerdere medewerkers binnen Scotty. Een dergelijke auto moet worden gekoppeld aan een berijder en om administratieve redenen is gekozen voor [Naam 1] , zo volgt ook uit de e-mails. Op 16 augustus 2023 heeft Scotty een ultieme inlevermogelijk geboden, maar de auto is niet ingeleverd.
4.28.
Vaststaat dat [Naam 1] de Tesla onder zich heeft en dat deze auto op het moment van de zitting in [land] was. [de B.V.] heeft wel aangevoerd dat de Tesla niet terug hoeft en dat [Naam 1] , de voorzieningenrechter begrijpt: namens [de B.V.] , de rechtmatige berijder van de auto is, maar zij wordt hierin niet gevolgd. [de B.V.] heeft gewezen op correspondentie tussen Scotty en Mister Green Electric Lease waarin zou zijn bevestigd dat [Naam 1] gebruiker en berijder van de auto is. Uit de door Scotty overlegde correspondentie blijkt echter duidelijk dat dit een administratieve oorzaak had en niet kan gelden als onderliggende overeenkomst waaraan [de B.V.] / [Naam 1] een gebruiksrecht kan ontlenen.
De Tesla wordt door Scotty geleaset. [de B.V.] heeft geen concrete afspraken, feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat zij, momenteel, recht heeft op het gebruik van deze leaseauto, en, als gezegd, uit de door haar overgelegde correspondentie blijkt dit ook niet.
Dit leidt tot het voorlopig oordeel dat [de B.V.] zonder recht en titel over de Tesla beschikt. Het belang van Scotty bij afgifte van de Tesla zodat zij de auto weer bedrijfsmatig kan gebruiken en verdere extra kosten vanwege gebruik in het buitenland kan voorkomen, weegt zwaarder dan dat van [de B.V.] bij langer gebruik van deze auto zonder dat daar enige aanwijsbare tegenprestatie tegenover staat. [de B.V.] zal worden veroordeeld de Tesla binnen zeven dagen na betekening van het vonnis aan Scotty te retourneren zoals gevorderd, op straffe van verbeurte van een dwangsom, die zal worden gematigd en gemaximeerd op de wijze zoals in het dictum is bepaald.
Proceskosten
4.29.
In de omstandigheid dat beide partijen op onderdelen in het ongelijk zijn gesteld, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de proceskosten te compenseren.
in reconventie
4.30.
Namens [de B.V.] is op 17 augustus 2023 een door [de B.V.] en [Naam 1] op 11 augustus 2023 uitgebrachte bodemdagvaarding
als productieovergelegd. De voorzieningenrechter en Scotty hebben deze dagvaarding uitdrukkelijk begrepen als productie waarop ter zitting een beroep gedaan zou worden, maar niet als een feitelijke en/of juridische onderbouwing van haar vorderingen in reconventie. De schriftelijke eis in reconventie houdt niet meer in dan de eis.
4.31.
De vorderingen van [de B.V.] komen niet voor toewijzing in aanmerking nu deze zonder enige feitelijke en juridische grondslag zijn ingediend, terwijl Scotty ter zitting de vorderingen gemotiveerd heeft weersproken. Ook daarna is van de zijde van [de B.V.] geen onderbouwing van of toelichting op haar vorderingen gegeven. Bij die stand van zaken zullen de vorderingen als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
4.32.
[de B.V.] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. Omdat over de reconventionele vorderingen in feite geen inhoudelijk debat is gevoerd, worden de kosten in reconventie aan de zijde van Scotty begroot op nihil.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
5.1.
veroordeelt [de B.V.] tot afgifte van de Tesla Model Y met kenteken [nummer 2] aan Scotty, uiterlijk binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag dat zij daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 25.000,-;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst de vorderingen voor het overige af;
in reconventie
5.5.
wijst de vorderingen af;
5.6.
veroordeelt [de B.V.] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van Scotty begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.F. Hesselink en in het openbaar uitgesproken op 5 september 2023.
ddg