ECLI:NL:RBDHA:2023:21173

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 december 2023
Publicatiedatum
10 januari 2024
Zaaknummer
SGR 21-6947
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergunning Waterwet en compensatieplicht voor demping oppervlaktewater

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Eiser had een vergunning aangevraagd voor het dempen van oppervlaktewater en het plaatsen van beschoeiing, maar deze aanvraag werd door verweerder geweigerd. Verweerder stelde dat eiser op grond van artikel 3.2, eerste lid, van de Keur Rijnland 2020 zelf verantwoordelijk is voor de compensatie van het verlies aan bergend vermogen dat door de demping zou ontstaan. Eiser betoogde dat de gemeente in 2019 al compensatie had gerealiseerd door het verbreden van het oppervlaktewater, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldeed aan de compensatieplicht zoals die in de regelgeving is vastgelegd. De rechtbank concludeerde dat de weigering van de vergunning terecht was, omdat eiser niet had aangetoond dat hij aan de compensatieverplichting voldeed. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/6947

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: P. Houniet),
en
het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verweerder
(gemachtigde: mr. F.M.J. den Houdijker).

Inleiding

1. Verweerder heeft bij besluit van 17 november 2020 (het primaire besluit)
een vergunning als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Waterwet geweigerd voor het verrichten van handelingen in een watersysteem. Verweerder heeft bij besluit van 5 oktober 2021 (het bestreden besluit) het door eiser tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd met een aanvullende motivering. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit.
2. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
3. De rechtbank heeft het beroep op 14 november 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn partner, [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
4. Ter zitting heeft eiser desgevraagd bevestigd dat beoogd is om alleen namens hem beroep in te stellen en niet mede namens zijn partner.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht de watervergunning heeft geweigerd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
6.1.
Op 23 september 2020 heeft eiser bij verweerder een aanvraag voor een vergunning op grond van de Waterwet ingediend voor het dempen van ongeveer 15 m² overig oppervlaktewater ( [oppervlaktewater] ) en het plaatsen van beschoeiing ter hoogte van de Van [adres] te [plaats] .
6.2
Bij het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde vergunning geweigerd, omdat het verlies aan bergend vermogen niet door eiser wordt gecompenseerd. [oppervlaktewater] is in 2019 door de gemeente [plaats] verbreed om het watersysteem toekomstbestendig te maken. Een demping door eiser in dit watersysteem zonder compensatie zou een verslechtering daarvan betekenen.
6.3
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd, onder aanvulling van de motivering ten aanzien van de compensatieverplichting. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op artikel 3.2, eerste lid, van de Keur van het hoogheemraadschap van Rijnland voor handelingen in het watersysteem 2020 (Keur Rijnland 2020), de compensatie door eiser zelf moet worden gerealiseerd.
6.4
Eiser stelt dat niet uit de toepasselijke regelgeving volgt dat hij zelf het verlies aan bergend vermogen als gevolg van de demping moet compenseren. In de toelichting op artikel 2 van uitvoeringsregel 3.4 (beleidsregel) van de Uitvoeringsregels op grond van de Keur van het hoogheemraadschap van Rijnland voor handelingen in het watersysteem (Uitvoeringsregels) staat dat wateroppervlak dat recent en vrijwillig is gegraven, kan worden ingezet voor compensatie. Er wordt niet bij vermeld dat de compensatie moet worden gerealiseerd door degene die de demping verricht. Eiser stelt dat met de door de gemeente in 2019 gerealiseerde verbreding van [oppervlaktewater] reeds aan de compensatieplicht is voldaan, omdat er meer wateroppervlak is gegraven dan gepland was.
7. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
7.1
Op grond van artikel 3.2, eerste lid, van de Keur Rijnland 2020 wordt bij het verrichten van de in het tweede lid van dit artikel bedoelde handelingen
door degene die de handeling verricht of laat verrichten, voldaan aan de voorwaarden die zijn opgenomen in een door het bestuur voor die handeling vast te stellen algemene regel (onderstreping door de rechtbank). In het tweede lid van dit artikel wordt onder meer genoemd het dempen van een overige watergang waarbij het oppervlak van de demping niet groter is dan 100 m2. Ten aanzien van het dempen zijn voorwaarden opgenomen in uitvoeringsregel 3.3 (algemene regel) van de Uitvoeringsregels. Uit artikel 3, onder a, van deze algemene regel volgt dat voor elke demping het verlies aan bergend vermogen moet worden gecompenseerd. Uit deze regeling volgt dus dat eiser (die de demping wil verrichten of laten verrichten) degene is die moet voldoen aan de voorwaarde tot compensatie van het verlies aan bergend vermogen.
7.2
Eiser heeft aangevoerd dat in de toelichting op artikel 2, onder b, van uitvoeringsregel 3.4 (beleidsregel) van de Uitvoeringsregels niet wordt vermeld dat degene die dempt het verlies aan bergend vermogen moet compenseren. De rechtbank overweegt dat in dit artikel nadere voorwaarden aan de compensatie worden gesteld. Deze nadere voorwaarden laten het vereiste dat de compensatie door eiser zelf moet worden gerealiseerd, onverlet.
7.3
Ter zitting heeft eiser betoogd dat met het verbreden van de sloot in 2019 feitelijk al compensatie heeft plaatsgevonden. Eiser heeft toegelicht dat de gemeente in 2019 voornemens was om [oppervlaktewater] van vier naar zes meter te verbreden. De gemeente is bij het berekenen van de gewenste zes meter uitgegaan van de – deels in het water gelegen - erfgrens van eiser, met als gevolg dat [oppervlaktewater] is verbreed naar acht meter. Het oppervlak van het extra gegraven water is even groot als het oppervlak van de door eiser beoogde demping.
7.4
Verweerder heeft aangegeven dat het door de gemeente extra gegraven water onverlet laat dat eiser op grond van artikel 3.2, eerste lid, van de Keur Rijnland 2020 de compensatie zelf moet realiseren. Het is volgens verweerder alleen mogelijk om door een ander gegraven water te gebruiken voor compensatie, indien die ander daarmee instemt en deze instemming bij de vergunningaanvraag wordt overgelegd. Verweerder heeft toegelicht dat hiermee wordt voorkomen dat, indien die ander later wil compenseren, het gegraven water dan al geclaimd is. Eiser heeft een dergelijke instemming niet bij de vergunningaanvraag overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aldus voldoende heeft gemotiveerd dat het extra door de gemeente gegraven water niet door eiser kan worden gebruikt voor compensatie.
7.5
Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat de bewoners van de percelen aan [oppervlaktewater] , waaronder eiser zelf, een uitzonderingspositie innemen in de zin dat het voor hen onmogelijk is om zelf het verlies aan bergend vermogen te compenseren. De rechtbank overweegt dat de Keur Rijnland 2020 en de Uitvoeringsregels voor het gehele beheergebied van verweerder gelden, dus ook voor eiser. De Keur Rijnland 2020 en de Uitvoeringsregels kennen geen bepaling die erin voorziet dat vrijstelling van de compensatieplicht wordt verleend indien het (vrijwel) onmogelijk is om het verlies aan bergend vermogen te compenseren. Voor zover eiser stelt dat het onevenredig is dat hij daarom niet kan dempen, wordt hij hierin niet door de rechtbank gevolgd. Het belang van eiser bij het (ongecompenseerd) dempen weegt namelijk niet op tegen het belang bij behoud van het bergend vermogen van het oppervlaktewaterlichaam.
7.6
Het betoog van eiser slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 december 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.