ECLI:NL:RBDHA:2023:21192

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
SGR 22/3704
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van vergoeding voor medische zorg in het buitenland

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 13 december 2023, in de zaak SGR 22/3704, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor vergoeding van medische zorg in het buitenland beoordeeld. Eiser, een voormalig militair die in Spanje woont, had zijn aanvraag in het primaire besluit van 19 oktober 2021 afgewezen gezien de afwijzing van het bezwaar op 10 mei 2022. De rechtbank behandelt het beroep op 16 november 2023, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van verweerder aanwezig zijn.

De rechtbank onderzoekt of eiser als verdragsgerechtigde kan worden aangemerkt op basis van artikel 24 van de Europese Verordening (EG) 883/2004. Eiser stelt dat zijn uitkering van Defensie, die is gebaseerd op het Sociaal Beleidskader Defensie 2012-2016 (SBK), gelijkgesteld moet worden met een wettelijk pensioen in verband met overtolligheid. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag door verweerder berust op een onjuiste uitleg van de relevante wetgeving.

De rechtbank oordeelt dat eiser recht heeft op medische zorg in zijn woonland, omdat zijn uitkering onder de regeling van overtolligheid valt zoals bedoeld in de Verordening. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3704

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] (Spanje), eiser

(gemachtigde: mr. T.A. van Helvoort)
en

het Centraal Administratie Kantoor (CAK), verweerder

(gemachtigde: mr. J.M. Nijman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om in aanmerking te komen voor vergoeding door Nederland van medische zorg in het buitenland.
1.2.
Verweerder heeft deze aanvraag in het primaire besluit van 19 oktober 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 10 mei 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 16 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Op 1 september 2018 is eiser eervol ontslagen op eigen verzoek. Sindsdien ontvangt hij een maandelijks inkomen als bedoeld in het Sociaal Beleidskader Defensie 2012-2016 (SBK) [1] van het Ministerie van Defensie (Ministerie) via WWplus ter hoogte van 35% van zijn laatstgenoten bruto maandsalaris, inclusief vakantiegeld.
2.2.
Op 5 juli 2021 heeft eiser verzocht om een aanmeldformulier bij verweerder, om zich aan te kunnen melden voor een verzekering in een verdragsland. Dit verzoek is in het primaire besluit afgewezen. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een wettelijk pensioen volgens artikel 69 van de Zorgverzekeringswets (Zvw). Omdat eiser zelf ontslag heeft genomen, kan hij zich niet kan beroepen op de Europese Verordening (EG) 883/2004 (de Verordening).
Beoordeling door de rechtbank
3.1.
De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van verweerder. Dat komt neer op de vraag of eiser verdragsgerechtigde is ingevolge artikel 24 van de Verordening. Meer specifiek gaat het om de vraag of de uitkering van eiser een regeling is ingevolge overtolligheid als bedoeld in artikel 1, eerste lid, sub f, van bijlage XI bij de Verordening onder het kopje ‘Nederland’. Deze beoordeling doet de rechtbank aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.2.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat vindt eiser?
4. Eiser is van mening dat zijn uitkering van Defensie, die is gebaseerd op het Sociaal Beleidskader Defensie 2012-2016 (SBK), is toegekend in verband met overtolligheid. De SBK valt onder de gelijkstelling zoals benoemd in Bijlage XI bij de Verordening. Volgens eiser is het niet relevant dat het ontslag op aanvraag is verleend, maar enkel of de uitkering die hij ontvangt overeenkomstig een regeling is in verband met overtolligheid. Eiser wijst erop dat het SBK naast daadwerkelijke overtolligheid ziet op dreigende overtolligheid. In zijn geval was de overtolligheid vastgesteld in zijn personeelscategorie, maar is dat niet op individueel niveau gebeurd. Dit staat er volgens hem niet aan in de weg om te spreken van een regeling in het geval van overtolligheid.
Wat oordeelt de rechtbank?
5. Deze beroepsgrond slaagt.
6.1.
Ingevolge artikel 24 van de Verordening heeft een rechthebbende op een wettelijk pensioen of uitkering die in een andere lidstaat van de Europese Unie is gaan wonen, recht op medische zorg in het woonland, ten laste van het pensioenland, voor zover die gepensioneerde in zijn woonland geen persoonlijk recht heeft op zorg.
6.2.
In Bijlage XI van de Verordening, onder het kopje Nederland, vermeldt artikel 1, sub f, een aantal uitkeringen die gelijk worden gesteld met op grond van de Nederlandse wetgeving verschuldigde pensioenen voor toepassing van de artikelen 23 tot en met 30 van de Verordening. Voor zover hier relevant, vallen daar de uitkeringen onder die aan militairen en ambtenaren worden verstrekt ingevolge een regeling in het geval van overtolligheid.
7.1.
De rechtbank stelt vast dat het ontslagbesluit van het Ministerie van 1 mei 2018 is gebaseerd op artikel 39, eerste lid, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) genomen, namelijk ontslag op eigen verzoek. Dit is niet in geschil tussen partijen. Verder stelt de rechtbank vast dat eiser op grond van het SBK een uitkering krijgt. Dit is evenmin in geschil tussen partijen.
7.2.
Het SBK is, gelet op de inleiding, bedoeld om voorzieningen en instrumenten te bieden om de personele gevolgen van reorganisaties op te vangen. Het richt zich op situaties waarin reeds sprake is van overtolligheid en de voorkoming daarvan. Hoofdstuk 2 van het SBK handelt over knelpuntcategorieën. Daarbij gaat het om een nauwkeurig gedefinieerde categorie personeel waarbinnen naar verwachting een zodanige mate van potentiële overtolligheid zal ontstaan dat stimulering van de vrijwillige uitstroom gewenst is om overtolligheid zoveel mogelijk te voorkomen. Een medewerker die behoort tot een knelpuntcategorie kan bij ontslag op aanvraag in aanmerking komen voor een gegarandeerd maandelijks inkomen tot de pensioengerechtigde leeftijd. Onbestreden is dat eiser deel uitmaakte van een zogenoemde knelpuntcategorie. Eiser heeft gebruik gemaakt van de voor deze categorie geldende voorzieningen. Hiermee heeft hij afstand gedaan van alle overige aanspraken, zoals het recht op een uitkering op grond van de Werkeloosheid Wet (WW), een (bovenwettelijke) WW-uitkering van Defensie en eventueel een andere loonaanvullingsregeling. Ook bestaat geen aanspraak op de minimum inkomensgarantie en andere voorzieningen. [2]
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat, anders dan verweerder betoogt, de grondslag van het verleende ontslag er niet aan in de weg staat om te spreken van een uitkering ingevolge een regeling in het geval van overtolligheid. Het SBK voorziet namelijk juist in de mogelijkheid om vrijwillig ontslag te nemen om zo te voorkomen dat mensen gedwongen worden ontslagen. De rechtbank acht het dan ook niet noodzakelijk dat er sprake moet zijn van een uitkering wegens ontslag ingevolge van overtolligheid, voldoende is dat de regeling in het kader van overtolligheid is. Dat daarbij sprake zou moeten zijn van een wettelijke regeling, zoals door verweerder ter zitting is betoogd, blijkt niet uit artikel 1, sub f, van Bijlage XI van de Verordening of een andere bepaling. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de regeling waarvan eiser gebruikt maakt valt onder artikel 1, sub f, van Bijlage XI van de Verordening. Daaruit volgt dat eiser – anders dan verweerder stelt – verdragsgerechtigd is ingevolge artikel 24 van de Verordening.

Conclusie en gevolgen

8.1.
Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit berust op een onjuiste uitleg van artikel 1, sub f, van Bijlage XI van de Verordening. Dit betekent dat eiser gelijk krijgt. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing op het bezwaar te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
8.2.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
8.3.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 10 mei 2022;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. E.P.A. Stok, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgevingVerordening (EG) 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelselsArtikel 24Geen recht op verstrekkingen krachtens de wetgeving van de lidstaat van de woonplaats

1. Degene die een pensioen ontvangt krachtens de wetgeving van een of meer lidstaten en geen recht heeft op verstrekkingen krachtens de wetgeving van de lidstaat waar hij woont, ontvangt desalniettemin verstrekkingen voor zichzelf en zijn gezinsleden voorzover hij hierop recht zou hebben krachtens de wetgeving van de lidstaat, of van minstens een van de lidstaten die voor zijn pensioenen bevoegd is, indien hij in die lidstaat zou wonen. De verstrekkingen worden voor rekening van het in lid 2 bedoelde orgaan verstrekt door het orgaan van de woonplaats alsof de betrokkene recht had op pensioen en verstrekkingen krachtens de wetgeving van die lidstaat.
2. In de gevallen als bedoeld in lid 1 wordt op grond van de volgende regels bepaald welk orgaan de kosten voor verstrekkingen voor zijn rekening dient te nemen: a) ingeval de pensioengerechtigde enkel recht heeft op verstrekkingen krachtens de wetgeving van één lidstaat, neemt het bevoegde orgaan van deze lidstaat de kosten voor zijn rekening; b) ingeval de pensioengerechtigde recht heeft op verstrekkingen krachtens de wetgeving van twee of meer lidstaten, zijn de kosten voor rekening van het bevoegde orgaan van de lidstaat onder wiens wetgeving de betrokkene het langst heeft geressorteerd; indien de toepassing van deze regel ertoe zou leiden dat verscheidene organen de kosten voor hun rekening dienen te nemen, dan komen de kosten voor rekening van het orgaan dat de wetgeving toepast waaraan de pensioengerechtigde laatstelijk onderworpen is geweest.
Bijlage XI Bijzondere bepalingen voor de toepassing van de wetgeving van de lidstatenvan Verordening (EG) 883/2004
NEDERLAND
1. Zorgverzekering
f) Voor de toepassing van de artikelen 23 tot en met 30 van deze verordening worden de volgende uitkeringen (naast de pensioenen bedoeld in titel III, hoofdstukken 4, en 5, van deze verordening) gelijkgesteld met op grond van de Nederlandse wetgeving verschuldigde pensioenen;
- uitkeringen die aan militairen en ambtenaren worden verstrekt ingevolge een regeling in het geval van overtolligheid, functioneel leeftijdsontslag en vervroegde pensionering.
Zorgverzekeringswetartikel 69
In het buitenland wonende personen die met toepassing van een verordening van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie dan wel toepassing van zodanige verordening krachtens de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of een verdrag inzake sociale zekerheid in geval van behoefte aan zorg recht hebben op zorg of vergoeding van de kosten daarvan, zoals voorzien in de wetgeving over de verzekering voor zorg van hun woonland, melden zich, tenzij zij op grond van deze wet verzekeringsplichtig zijn, bij het CAK aan.
De personen, bedoeld in het eerste, zeventiende en achttiende lid, zijn een bij ministeriële regeling te bepalen bijdrage verschuldigd.
Bij de vaststelling van de bijdrage, bedoeld in het tweede lid, wordt rekening gehouden met een bij ministeriële regeling te bepalen verhouding tussen de gemiddelde uitgaven voor zorg voor een persoon in het woonland van de rechthebbende ten laste van de sociale zorgverzekeringen in dat land en de gemiddelde uitgaven voor zorg voor een persoon in Nederland uit hoofde van deze wet en de Wet langdurige zorg.
Bij ministeriële regeling kan worden bepaald:
a. over welk jaar het inkomen bij wijze van grondslag voor de bijdrage, bedoeld in het tweede lid, wordt berekend en onder welke omstandigheden van dat jaar kan worden afgeweken;
b. welk deel van de bijdrage, bedoeld in het tweede lid, voor de toepassing van de Wet op de zorgtoeslag als premie voor een zorgverzekering wordt beschouwd.
5. De bijdrage van een persoon, bedoeld in het eerste lid, van 18 jaar of ouder die ingevolge de verordening, de overeenkomst of het verdrag, bedoeld in het eerste lid, als gezinslid wordt aangemerkt is verschuldigd door degene van wie het recht op zorg van dat gezinslid ingevolge die verordening, die overeenkomst of dat verdrag is afgeleid.
6. Voor zover een pensioen- of renteverstrekkend orgaan aan een in het eerste lid bedoelde persoon loon als bedoeld in artikel 42 verstrekt, is dat orgaan een bij ministeriële regeling te bepalen bijdrage verschuldigd.
7. Het CAK is belast met de administratie voortvloeiend uit het eerste, zeventiende en achttiende lid en de daar genoemde internationale regels, alsmede met het nemen van beschikkingen over de heffing en de inning van de bijdragen, bedoeld in het tweede en zesde lid.
8. Indien tegen een door het CAK op grond van dit artikel genomen beschikking bezwaar wordt gemaakt, beslist het CAK, in afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, binnen dertien weken gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
9. Het CAK gebruikt voor de uitvoering van dit artikel het burgerservicenummer van de in het eerste lid bedoelde personen.
10. Het CAK is bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens van de personen, bedoeld in eerste, veertiende en vijftiende lid, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van dit artikel.
11. Het CAK is de verwerkingsverantwoordelijke, voor de verwerking, bedoeld in het zevende lid.
12. Bij ministeriële regeling:
a. kan worden bepaald dat organen die pensioen of rente verschuldigd zijn of werkgevers in opdracht van het CAK werkzaamheden verrichten ter voorbereiding of uitvoering van beschikkingen als bedoeld in het zevende lid, waarbij kan worden bepaald dat die organen of werkgevers de bijdragen die de personen, bedoeld in het eerste lid, verschuldigd zijn, inhouden op een pensioen of een rente dan wel, indien het eerste lid van toepassing is op gezinsleden van een verzekeringsplichtige, op het loon, het pensioen of de rente van die verzekeringsplichtige;
b. kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop het CAK zijn taak, bedoeld in het zevende lid, uitoefent of de organen of werkgevers, bedoeld in onderdeel a, de in dat onderdeel bedoelde werkzaamheden uitvoeren;
c. kan, voor gevallen waarin een persoon als bedoeld in het eerste lid van meer dan één orgaan pensioen of rente ontvangt, worden bepaald dat het CAK één orgaan aanwijst dat de bijdrage van die persoon en de bijdragen van de gezinsleden van die persoon inhoudt op door dat orgaan aan die persoon verschuldigde pensioen of rente, of indien het in te houden bedrag groter is dan dat pensioen of die rente, twee of meer organen aanwijst die elk een deel van dat bedrag inhouden. Daarbij kan worden bepaald dat een deel van het pensioen of de rente wordt vrijgesteld van inhouding door het aangewezen orgaan.
13. Artikel 18f, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
13. Indien de melding, bedoeld in het eerste lid, niet is geschied binnen vier maanden nadat het recht, bedoeld in het eerste lid, is ontstaan, legt het CAK degene die de melding had moeten doen een bestuurlijke boete op ter hoogte van driemaal de tot een maandbedrag herleide standaardpremie, bedoeld in de Wet op de zorgtoeslag.
13. Het CAK kan de bijdrage, bedoeld in het tweede of zesde lid, of een boete als bedoeld in het veertiende lid bij dwangbevel invorderen.
13. Artikel 5:53, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht geldt niet voor de oplegging van de boete, bedoeld in het veertiende lid.
13. Voor de toepassing van Verordening (EG) Nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004, betreffende de coördinatie van socialezekerheidsstelsels (Pb EU 2004, L 166) wordt de in het eerste lid bedoelde persoon die op de laatste dag van de maand voorafgaande aan die waarin hij de 65-jarige leeftijd bereikt een pensioen of uitkering ontvangt dat op grond van bijlage XI bij die verordening is gelijkgesteld met op grond van de Nederlandse wetgeving verschuldigde pensioenen, tot aan de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet aangemerkt als een aanvrager van een pensioen.
13. Voor de toepassing van een in het eerste lid bedoeld verdrag wordt de in het eerste lid bedoelde persoon die op de laatste dag van de maand voorafgaande aan die waarin hij de 65-jarige leeftijd bereikt een pensioen of uitkering ontvangt dat op grond van het verdrag is gelijkgesteld met op grond van de Nederlandse wetgeving verschuldigde pensioenen, tot aan de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet aangemerkt als een rechthebbende op een pensioen.
13. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 6.1.2, onderdelen k en l, van de Wet langdurige zorg, van het CAK.
Algemeen militair ambtenarenreglementartikel 39
ontslaggronden
Aan de militair kan ontslag op aanvraag worden verleend, indien hij daartoe aan het ingevolge artikel 38 bevoegde gezag schriftelijk de wens te kennen geeft. Indien de ontslagaanvraag wordt ingediend tijdens de proeftijd vindt artikel 12m, onder b, c of d, van de Militaire ambtenarenwet 1931, geen toepassing.
Aan de militair kan verder uitsluitend ontslag worden verleend:
wegens overtolligheid indien er voor hem geen functie beschikbaar is, onverminderd het bepaalde in artikel 42;
Sociaal Beleidskader Defensie 2012-2016
Hoofdstuk 1. Inleiding
In de beleidsbrief van 8 april 2011 (hierna: de beleidsbrief) en de startbrief van 1 augustus 2011 (hierna: de startbrief) is aangegeven dat Defensie de komende jaren fors moet bezuinigen. Tegelijkertijd wil Defensie de komende jaren inzetten op een gezonde personeelsopbouw. De interne plaatsingsmogelijkheden zullen beperkter zijn en natuurlijk verloop zal dit maar deels opvangen. “Activerend en sociaal”
Het streven is iedereen tijdens de komende reorganisatie een gelijke behandeling en gelijke kansen te geven. Om dat te bereiken is met de centrales van overheidspersoneel voor de periode 1 januari 2012 tot 1 januari 2016 ter begeleiding van reorganisaties een aangepast Sociaal beleidskader Defensie 2012-2016 (SBK 2012) overeengekomen. In dit SBK 2012 zijn de afspraken neergelegd over voorzieningen en instrumenten om de personele gevolgen van reorganisaties op te vangen. Nog meer dan in het verleden staat hierbij het uitgangspunt “van werk naar werk” voorop, voortzetting van de arbeidsparticipatie is het streven. Daarom zal het gehele proces vanuit dit uitgangspunt door de organisatie voortdurend en nauwlettend worden geregisseerd en gemonitoord. Het SBK 2012 richt zich niet alleen op de situatie waarin al sprake is van overtolligheid. Het doel is ook overtolligheid zoveel mogelijk te voorkomen. Dit kan onder meer door vrijwillig vertrek te stimuleren. Groepen personeel, waarvoor overtolligheid dreigt, worden in een zo vroeg mogelijk stadium aangewezen als knelpuntcategorie. Dit biedt hen de mogelijkheid vroegtijdig gefaciliteerd vrijwillig te vertrekken en gedwongen overtolligheid (het aanwijzen van herplaatsingkandidaten) zoveel mogelijk te voorkomen.
Hoofdstuk 2. Knelpuntcategorieën
Een knelpuntcategorie is een nauwkeurig gedefinieerde categorie personeel waarbinnen naar verwachting een zodanige mate van potentiële overtolligheid zal ontstaan dat stimulering van de vrijwillige uitstroom gewenst is om overtolligheid zoveel mogelijk te voorkomen. Om overtolligheid zoveel mogelijk te voorkomen wordt het vrijwillig vertrek van medewerkers die behoren tot een vastgestelde knelpuntcategorie, gestimuleerd. Militairen, die behoren tot een vastgestelde knelpuntcategorie, worden met het oog daarop ook niet gehouden aan een geldende minimum functieduur op basis van artikel 17, vierde lid, van het AMAR.
Beschikbare voorzieningen
Als op het verzoek om vrijwillig te vertrekken positief is beslist, kan de medewerker die behoort tot een knelpuntcategorie gebruik maken van één van de volgende voorzieningen:
1. de stimuleringspremie bij vrijwillig ontslag (zie voor beschrijving hoofdstuk 8) of,
2. het gegarandeerd maandelijks inkomen bij vrijwillig ontslag (zie hoofdstuk 8) of
3. de loonaanvulling bij vrijwillig ontslag (zie hoofdstuk 8) of;
4. de voorzieningen in verband met zelfstandig ondernemerschap (zie hoofdstuk 10).
Bij ontslag gelden tevens de voorzieningen zoals beschreven in hoofdstuk 12, waaronder, voor burgermedewerkers, het omzetten van “opgebouwde” voorwaardelijke pensioenaanspraken in onvoorwaardelijke pensioenaanspraken.
Hoofdstuk 8. Voorzieningen bij ontslag op verzoek
Gegarandeerd maandelijks inkomen
Een medewerker met tenminste 24 dienstjaren aaneengesloten, die behoort tot een knelpuntcategorie, remplaçant of interne herplaatsingskandidaat is, kan bij ontslag op aanvraag in aanmerking komen voor een gegarandeerd maandelijks inkomen tot de pensioengerechtigde leeftijd van 30%, 35% of 37,5% van het laatstgenoten bruto maandsalaris inclusief vakantieuitkering bij Defensie. Het percentage is afhankelijk van de diensttijd:
 24 tot 28 dienstjaren: 30%
 28 tot 32 dienstjaren: 35%
 32 dienstjaren en meer: 37,5%
Bij het vaststellen van de diensttijd wordt de tijd die een militair na 1 januari 1990 is uitgezonden in het kader van vredes- of humanitaire operaties dubbel geteld, met een maximum van 2 jaar extra.
Voor zover sprake is van het genoemde aantal minimum dienstjaren, worden deze, als sprake is van een onderbreking van de diensttijd korter dan een jaar, voor de toepassing van deze maatregel, als aaneengesloten beschouwd. De minimum inkomensgarantie wordt niet verlaagd met de inkomsten uit een nieuwe betrekking. Ook niet als dit leidt tot een hoger inkomensniveau (boven 100% van laatstgenoten defensiesalaris), zolang het totale inkomen niet uitstijgt boven de vigerende norm volgens de Wet Openbaarmaking uit Publieke middelen gefinancierde Topinkomens (WOPT-norm). Voor anticumulatie op basis van de WOPT-norm is het niet relevant of het inkomen volgt uit werkzaamheden in de publieke of private sector. Hiervoor kan de deelnemer worden verplicht na afloop van het kalenderjaar zijn fiscale jaaropgave te overleggen aan de uitvoerende organisatie. De inkomensgarantie wordt maandelijks uitgekeerd. In geval de medewerker terugkeert in een arbeidsrelatie bij Defensie dan wel op andere, individuele en zelfstandige (niet als medewerker bij een door Defensie gecontracteerd externe bedrijf) wijze werkzaamheden gaat verrichten bij of voor Defensie wordt de uitkering met onmiddellijke ingang stop gezet. De keuze (op aanvraag van de medewerker) voor dit gegarandeerd maandelijks inkomen betekent dat afstand wordt gedaan van een andere loonaanvullingsregeling en het recht op een uitkering op grond van de WW en bovenwettelijk WW van Defensie. Tevens bestaat bij de keuze voor deze maatregel geen aanspraak op de stimuleringspremie en andere voorzieningen. Bij de keuze voor deze maatregel vervallen daarnaast (in voorkomend geval) de dien- en restitutieverplichting. Over dit gegarandeerd maandelijks inkomen vindt geen pensioenopbouw plaats, maar het wordt wel geïndexeerd op basis van de salarismutaties van de sector Defensie.

Voetnoten

1.Zie het Sociaal Beleidskader Defensie 2012-2016. (https://puc.overheid.nl/doc/PUC_324000001000_10/1)
2.Zie hoofdstuk 8 van het SBK.