ECLI:NL:RBDHA:2023:21209

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
NL23.10493
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van familie- of gezinsleven

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 20 december 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. Eiseres, een Syrische vrouw geboren in 1961, heeft de aanvraag ingediend om bij haar dochter, referente, in Nederland te verblijven. De aanvraag werd oorspronkelijk afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 24 april 2020, en het bezwaar daartegen werd op 9 maart 2023 opnieuw afgewezen. De rechtbank heeft op 4 december 2023 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres, referente, en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen sprake is van een beschermenswaardig familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres is uitgevallen, omdat er geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referente bestaat. Verweerder heeft de relevante elementen, zoals samenwoning, medische omstandigheden, emotionele afhankelijkheid en financiële afhankelijkheid, in de beoordeling betrokken. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet voldoende heeft onderbouwd dat zij emotioneel of financieel afhankelijk is van referente.

De rechtbank concludeert dat de omgang tussen eiseres en haar kleinkinderen niet de gebruikelijke banden overstijgt en dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat er geen hechte persoonlijke banden zijn. De rechtbank oordeelt dat de belangen van de kinderen zijn betrokken, maar dat deze niet doorslaggevend zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de gevraagde mvv niet wordt verleend en eiseres geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.10493

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [v-nummer] ,
(gemachtigde: mr. A.M.J.M. Louwerse),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Radema).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf met het doel 'Verblijf als familie- of gezinslid bij [referente] (referente)'.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 24 april 2020 afgewezen. Met het bestreden besluit van 9 maart 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 4 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiseres, referente, S. Khudaida als tolk en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Achtergrond
3. Eiseres is geboren op [datum] 1961 en heeft de Syrische nationaliteit. Eiseres is de moeder van referente, die op 19 juli 2016 in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning asiel. De kinderen van referente wonen ook in Nederland.
3.1
Referente heeft op 11 oktober 2016 een aanvraag om nareis en een reguliere aanvraag voor gezinshereniging gedaan ten behoeve van eiseres. De nareisaanvraag is op 23 januari 2017 afgewezen, en het bezwaar daartegen is in het besluit van 22 april 2020 kennelijk ongegrond verklaard. Het beroep daartegen is gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen zijn in stand gelaten. [1] Het hoger beroep daartegen is ongegrond verklaard.
3.2
Verweerder heeft de reguliere aanvraag in het besluit van 24 april 2020 afgewezen en het bezwaar daartegen op 5 november 2020 ongegrond verklaard. Het beroep daartegen is op 20 mei 2021 ongegrond verklaard [2] , maar het hoger beroep daartegen is gegrond verklaard. [3] Verweerder heeft eiseres toen opnieuw gehoord en heeft daarna het bestreden besluit genomen.
Wat is het standpunt van verweerder?
4. Verweerder heeft zich in het primaire besluit op het standpunt gesteld dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een mvv. Verweerder acht de identiteit van eiseres en de familierechtelijke relatie met referente voldoende onderbouwd. Referente kan niet meer worden aangemerkt als jongvolwassene. Tussen eiseres en referente bestaat geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiseres is niet exclusief afhankelijk van referente en niet is gebleken dat eiseres emotioneel afhankelijk is van referente.
4.1
Verweerder heeft dat standpunt in het besluit op bezwaar gehandhaafd. Verweerder heeft daaraan toegevoegd dat niet is gebleken van hechte persoonlijke banden tussen eiseres en haar kleinkinderen. Het beroep van eiseres daartegen is ongegrond verklaard, maar het hoger beroep is gegrond verklaard omdat er geen belangenafweging was gemaakt. Het besluit is daarop vernietigd.
4.2
Verweerder heeft in het bestreden besluit zijn standpunt gehandhaafd dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Verweerder is ook bij zijn standpunt gebleven dat geen sprake is van hechte persoonlijke banden tussen eiseres en haar kleinkinderen. Verweerder heeft daarnaast de belangenafweging in het nadeel van eiseres doen uitvallen.
Heeft verweerder het juiste toetsingskader gehanteerd?
5. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd. Verweerder heeft getoetst of er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Voor de beoordeling daarvan heeft verweerder, conform WI 2020/16 [4] gekeken naar verschillende factoren, te weten: samenwoning, medische omstandigheden, emotionele afhankelijkheid, financiële afhankelijkheid en de algemene veiligheidssituatie. Als onderdeel van die toets heeft verweerder zwaarwegend gewicht toegekend aan de exclusieve afhankelijkheid. Niet is gebleken dat verweerder enkel of doorslaggevend gewicht heeft toegekend aan de exclusieve afhankelijkheid. Eiseres heeft niet onderbouwd dat deze manier van toetsen niet in overeenstemming is met de geldende jurisprudentie. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Is er sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie?
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de relevante elementen heeft getoetst en zal hieronder de elementen bespreken. Gelet op de motivering hieronder is de rechtbank van oordeel dat alle elementen kenbaar zijn betrokken in het bestreden besluit en heeft verweerder niet enkel getoetst of eiseres exclusief afhankelijk is van referente.
6.1
Niet in geschil is dat eiseres en referente tot aan het vertrek van referente hebben samengewoond en dat de samenwoning in de beoordeling moet worden betrokken. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat in het bestreden besluit voldoende is gemotiveerd waarom de samenwoning in het geval van eiseres en referente niet leidt tot het aannemen van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat eiseres ook heeft samengewoond met haar zoon, andere dochter, buren en de schoonmoeder van referente.
6.2
Ten aanzien van de medische omstandigheden overweegt de rechtbank als volgt. Niet in geschil is dat eiseres aan een hernia lijdt. Eiseres heeft niet geconcretiseerd welke ondersteuning zij nodig heeft en waarom referente die zorg zou moeten geven. Eiseres heeft dit ook niet met de brief van de burgemeester onderbouwd. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat dat de burgemeester geen medisch deskundige is en dat uit die verklaring niet blijkt dat de zorg alleen door referente verleend kan worden. Ook is in die verklaring niet geconcretiseerd welke hulp eiseres behoeft.
6.3
Ten aanzien van de emotionele afhankelijkheid overweegt verweerder als volgt. De rechtbank stelt voorop dat niet is gebleken dat verweerder in het bestreden besluit van onjuiste feiten is uitgegaan ten aanzien van de uithuwelijking. Uit de context van de paragraaf uit het voornemen blijkt duidelijk dat verweerder het over de uithuwelijking van referente heeft. Hoewel de rechtbank erkent dat een kindhuwelijk niet gangbaar is en ook uiterst onwenselijk, heeft referente nagelaten te concretiseren op welke manier de steun van haar moeder in die periode heeft plaatsgevonden en op welke manier dat heeft bijgedragen aan de speciale en sterke band tussen hen.
6.4
De rechtbank constateert dat de algemene veiligheidssituatie in Syrië is betrokken in de beoordeling bij de vraag of er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Verweerder heeft voor zijn beoordeling verwezen naar WI 2020/16 waaruit blijkt dat een slechte algemene veiligheidssituatie op zichzelf nog niet leidt tot een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie maar dat dit wel is betrokken in de beoordeling. De stelling van eiseres dat het criterium dat verweerder heeft gehandhaafd te restrictief is, heeft eiseres ook desgevraagd ter zitting niet voldoende onderbouwd. Evenmin heeft eiseres onderbouwd wat het juiste criterium volgens haar dan wél zou moeten zijn. Verweerder heeft hierbij ook kunnen betrekken dat de situatie zoals deze nu is gecontinueerd kan worden en niet is gebleken dat eiseres voor haar persoonlijke veiligheid specifiek van referente afhankelijk is.
6.5
De rechtbank overweegt verder dat verweerder de financiële afhankelijkheid tussen eiseres en referente heeft betrokken in de beoordeling. Verweerder heeft toegelicht dat, anders dan in de Afdelingsuitspraak [5] waar eiseres naar verwijst, verweerder in deze zaak wel heeft toegelicht waarom het gangbaar is dat referente eiseres financieel steunt. Verweerder heeft daarbij niet enkel aangegeven dat enige financiële steun gangbaar is bij een normale band tussen ouders en meerderjarige kinderen, maar heeft daarbij ook betrokken dat de andere dochter van eiseres haar ook financieel ondersteunt. Verder heeft verweerder mogen betrekken dat de financiële steun op afstand, zoals die nu wordt verleend, kan worden voortgezet. Verweerder heeft meer omstandigheden mogen betrekken in de beoordeling dan enkel de financiële steun van referente aan eiseres.
6.6
Gelet op het voorgaande zijn alle elementen kenbaar betrokken in het bestreden besluit en heeft verweerder niet enkel getoetst of eiseres exclusief afhankelijk is van referente. Voor zover eiseres stelt dat er omstandigheden niet zijn meegewogen, heeft eiseres nagelaten te concretiseren welke omstandigheden dat zijn en hoe zij een rol hadden moeten spelen in de beoordeling. Daarnaast heeft eiseres nagelaten te concretiseren dat de elementen niet in onderlinge samenhang zijn beoordeeld en wat het gevolg daarvan is geweest.
6.7
Verweerder heeft zich dus op het standpunt kunnen stellen dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referente.
Is er sprake van hechte persoonlijke banden tussen eiseres en haar kleinkinderen?
7. Verweerder kan erin gevolgd worden dat de omgang tussen eiseres en haar kleinkinderen niet de gebruikelijke banden doet overstijgen, omdat de zorgtaken die zij uitvoerde niet anders zijn dan de gebruikelijke omgang tussen een grootouder en kleinkinderen. Eiseres heeft gesteld dat dit een onjuist criterium is en heeft verwezen naar arresten van het EHRM [6] waaruit volgt dat hechte persoonlijke banden worden aangenomen indien een grootouder en een kleinkind een tijd hebben samengewoond. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat uit de genoemde EHRM-arresten niet blijkt dat samenwonen op zichzelf voldoende is om hechte persoonlijke banden aan te nemen, maar wel een sterke indicatie is om die aan te nemen. Eiseres heeft haar kleinkinderen volgens referente naar school gebracht en opgehaald en heeft het eten verzorgd. Daarbij komt dat de biologische ouders van de kleinkinderen ook in beeld waren en de primaire verzorgers zijn gebleven. Verweerder kan erin gevolgd worden dat die omstandigheden niet getuigen van opvoedingstaken die de gebruikelijke omgang tussen grootouders en hun kleinkinderen doen overstijgen. Dit criterium volgt ook uit WI 2020/16. Verweerder heeft dus kunnen concluderen dat er geen sprake is van hechte persoonlijke banden tussen eiseres en haar kleinkinderen en dat op grond daarvan beschermenswaardig gezinsleven op grond van artikel 8 van het EVRM moet worden aangenomen.
Heeft verweerder de belangenafweging in het nadeel van eiseres kunnen laten uitvallen?
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat de betrokken belangen kenbaar en in redelijkheid zijn betrokken. De rechtbank motiveert dat als volgt.
8.1
Verweerder heeft zich, gelet op de eerdere overwegingen, op het standpunt kunnen stellen dat er geen sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Alleen al om die reden slagen de verwijzingen niet van eiseres naar het rapport van UNHCR van 8 april 2021 [7] en de EHRM-arresten Mugenzi tegen Frankrijk, [8] Tanda Muzinga tegen Frankrijk [9] en M.A. tegen Denemarken [10] . Verweerder heeft in het verweerschrift toegelicht waarom er in de genoemde EHRM-arresten sprake is van een andere situatie. Dit is door eiseres niet meer betwist. Eiseres heeft in dit kader ook niet onderbouwd dat de integratie van referente stokt door het gemis van het samenzijn met eiseres en dat dit daarom in het voordeel van eiseres had moeten worden meegenomen. Verweerder heeft kunnen betrekken dat, als er geen sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven, de belangenafweging alleen in uitzonderlijke gevallen in het voordeel van de vreemdeling kan uitvallen en dat niet is gebleken van een dergelijke bijzondere omstandigheid.
8.2
De rechtbank stelt voorop dat de belangen van de kinderen moeten worden betrokken en dat hieraan een aanzienlijk gewicht toekomt . Echter is de rechtbank met verweerder van oordeel dat die verplichting niet zo ver reikt dat aanwezigheid van kinderen op zichzelf al moet leiden tot het toestaan van verblijf. Er is ruimte om de andere belangen zwaarder te laten wegen. Verweerder heeft in de besluitvorming de belangen van de kinderen kenbaar betrokken, hier een aanzienlijk gewicht aan toegekend maar deze niet doorslaggevend geacht. Niet is gebleken dat dit niet in overeenstemming is met jurisprudentie. Eiseres heeft verder niet toegelicht welke belangen niet of onvoldoende in deze weging zouden zijn betrokken.
8.3
Ten aanzien van het economische belang van de overheid stelt de rechtbank vast dat referente ten tijde van het besluit een uitkering ontving op grond van de Participatiewet. Referente kan om die reden dan ook niet voorzien in het levensonderhoud van eiseres. Eiseres heeft gesteld op korte termijn weer aan het werk te gaan, maar zij heeft deze stelling geenszins onderbouwd. Verder is tegengeworpen dat eiseres zorg nodig heeft en dat zij bij overkomst aanspraak maakt op door de overheid gefinancierde faciliteiten. De partner van referente heeft aangegeven bij te willen dragen in het levensonderhoud van eiseres, maar er is nagelaten om toe te lichten wat zijn inkomsten en vaste lasten zijn om te kunnen beoordelen of hij in staat is hieraan bij te dragen. Verweerder heeft verder kunnen tegenwerpen dat referente heeft verklaard dat haar woning wegens de trappen niet geschikt is voor eiseres om in te wonen. In dit kader slaagt ook het beroep van eiseres op de Afdelingsuitspraak van 22 februari 2022 niet. [11] Verweerder heeft daarbij terecht opgemerkt dat in die zaak wel sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie en dat er geen reëel alternatief was voor de zorgverlening. Verder acht de rechtbank het relevant dat in die zaak de vreemdeling had aangetoond wel in alle kosten van het levensonderhoud van zijn familielid te kunnen voorzien. In een dergelijke situatie kon verweerder het verblijf niet blijven weigeren wegens zijn eigen economische belang.
8.4
De rechtbank overweegt voorts dat verweerder conform WI 2020/16 heeft getoetst hoe sterk de banden van eiseres met het land van herkomst en de banden met Nederland zijn. De stelling van eiseres dat dit niet mag, vindt geen steun in de genoemde Afdelingsuitspraak van 22 februari 2022. [12] Verweerder heeft hierover terecht in het verweerschrift opgemerkt dat er geen sprake is van een vergelijkbaar geval omdat verweerder in die zaak niet had gemotiveerd waarom de vreemdeling geen speciale banden had met Nederland en dat er daarom sprake was van een motiveringsgebrek. Anders dan eiseres stelt, heeft verweerder in de beoordeling ook betrokken dat eiseres kinderen en kleinkinderen heeft wonen in Nederland, maar dat dit niet maakt dat eiseres sterkere banden heeft met Nederland.
8.5
Eiseres stelt dat gelet op het arrest van het EHRM Udeh [13] incidentele bezoeken aan een familielid niet kunnen gelden als compensatie voor de inbreuk die zou worden gemaakt op het recht om samen te leven. In dat arrest oordeelde het EHRM dat er een groot gewicht toekomt aan het belang van minderjarige kinderen om met hun beide ouders op te groeien. Door het uitzetten van de vreemdeling zou er een inbreuk worden gemaakt op het beschermenswaardige familieleven dat in Zwitserland werd uitgeoefend. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat het in de zaak van eiseres om een andere situatie gaat. De kleinkinderen van eiseres verblijven al bij hun biologische moeder in Nederland en tussen de (klein)kinderen en eiseres is geen beschermenswaardig gezinsleven aangenomen. Daarnaast ging het in het arrest Udeh om de uitzetting van een vreemdeling die al jaren in Zwitserland verbleef met zijn gezin.
8.6
Verweerder heeft ook in het nadeel van eiseres betrokken dat zij geen document heeft voor grensoverschrijding. Uit WI 2020/16 volgt dat er een geldig document voor grensoverschrijding gevraagd wordt om de identiteit van een vreemdeling aannemelijk te maken. Eiseres heeft niet onderkend dat het document ook nodig is om te reizen. Bovendien wordt de identiteit van eiseres al aangenomen en heeft verweerder er daarom ook slechts beperkt gewicht aan toegekend dat eiseres niet in het bezit is van een paspoort. Niet is gebleken dat die toetsing onjuist is.
8.7
Eiseres stelt dat verweerder ten onrechte de omstandigheden in Syrië buiten beschouwing heeft gelaten omdat deze asielgerelateerd zijn. In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de omstandigheden in Syrië wel zijn betrokken in de belangenafweging. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat die omstandigheden in de beoordeling van de afhankelijkheidsrelatie zijn betrokken, welk aspect dan weer deel uitmaakt van de belangenafweging. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat het kopje over de algemene veiligheidssituatie niet bij de belangenafweging opnieuw is genoemd omdat het anders een herhaling is van wat eerder is genoemd. Eiseres heeft hierover niet gesteld en geconcretiseerd welke belangen in het kader van de algemene veiligheidssituatie anders in de belangensituatie had moeten worden betrokken dan bij de beoordeling van de afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referente. Om die reden kan de rechtbank verweerder erin volgen dat de veiligheidssituatie is betrokken in de belangenafweging en dat eiseres voor haar veiligheid niet afhankelijk is van referente.
8.8
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de objectieve belemmering zwaar in het voordeel van eiseres wordt gewogen, maar dat dit slechts een van de te wegen belangen vormt. Gelet op het voorgaande is verweerder namelijk in redelijkheid tot de gemaakte belangenafweging gekomen die niet in haar voordeel uitvalt. Niet is gebleken dat verweerder belangen van eiseres niet heeft betrokken of op onjuiste wijze heeft betrokken in de belangenafweging.
Had verweerder aan het Unierecht moeten toetsen?
9. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat er ten onrechte niet is getoetst aan het Unierecht waarbij het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel verplicht is. Eiseres heeft verwezen naar artikel 4, tweede lid, en artikel 10, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn. [14] Verweerder heeft daarbij terecht gewezen op het feit dat deze bepalingen facultatief zijn en de Nederlandse wetgever ervoor heeft gekozen deze niet te implementeren. Eiseres en referente zijn geen gezinsleden als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn. De beoordelingsmarge van verweerder is daarom niet anders dan bij de toetsing onder artikel 8 van het EVRM. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de gevraagde mvv niet hoeft te verlenen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Broekhof, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Molenkamp-Lopar, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer: AWB 20/2127.
2.Zaaknummer: AWB 20/8950.
3.Zaaknummer: 202104082/1/V1.
4.Werkinstructie 2020/16 Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM.
5.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2006).
6.Europees Hof van de Rechten van de Mens.
7.UN High Commissioner for Refugees (UNHCR), Submission by the Office of the United Nations High Commissioner for Refugees in the case of Abdi Ali Mahamud v. the Netherlands (Appl. no. 64534/19) before the European Court of Human Rights, 8 April 2021.
8.Arrest van 10 juli 2014, zaaknummer. 52701/09 (ECLI:CE:ECHR:2014:0710JUD005270109).
9.Arrest van 10 juli 2014, zaaknummer: 2260/10 (ECLI:CE:ECHR:2014:0710JUD000226010).
10.Arrest van 9 juli 2021, zaaknummer: 6697/18 (ECLI:CE:ECHR:2021:0709JUD000669718).
13.Arrest van het EHRM in de zaak Udeh tegen Zwitserland van 16 april 2013, JV 2013/246.
14.Richtlijn 2003/86/EG.