ECLI:NL:RBDHA:2023:21322

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
SGR 21/4900
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot weigering omgevingsvergunning voor damwand met instandhouding van rechtsgevolgen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 14 december 2023, in de zaak SGR 21/4900, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor de bouw van een damwand aan de [adres] in [plaatsnaam]. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had in een eerder besluit van 22 december 2020 de aanvraag goedgekeurd, maar dit besluit werd later herroepen na bezwaren van derde-belanghebbenden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college onvoldoende gemotiveerd heeft waarom het nieuwe welstandsadvies, dat negatief was, ten grondslag is gelegd aan de afwijzing van de aanvraag. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hoewel het besluit vernietigd wordt, blijven de rechtsgevolgen in stand, omdat het college alsnog de vereiste motivering heeft gegeven. Eiser krijgt een vergoeding van zijn proceskosten en het griffierecht moet door het college worden vergoed. De rechtbank concludeert dat de belangen van eiser niet onevenredig zijn geschaad, aangezien de damwand zonder de benodigde vergunning is gebouwd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4900

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.R. Plug),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: mr. M.R. Prins en mr. S.J. Hocks),
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel: [naam 1] (gemachtigde: ing. IF.A.J. van Elk) [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] , [naam 7] , [naam 8] , [naam 9] .

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag voor de bouw van een damwand aan de [adres] in [plaatsnaam] .
1.1.
Bij besluit van 22 december 2020 (het primaire besluit) heeft het college de aanvraag voor de bouw van de damwand toegewezen.
1.2.
Bij besluit van 11 juni 2021 (het besteden besluit) heeft het college de gemaakte bezwaren van de derde-belanghebbenden gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en de aanvraag alsnog geweigerd. Eiser heeft tegen het besteden besluit beroep ingesteld.
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Derde-belanghebbenden hebben ook schriftelijk gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 8 november 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. [naam 2] , [naam 7] , [naam 3] en de gemachtigde van [naam 1] zijn ook verschenen op zitting. Niet op zitting verschenen zijn: [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] , [naam 8] en [naam 9] .

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser woont aan de [adres] in [plaatsnaam] . Op deze locatie heeft eiser een stalen damwand gerealiseerd. Na realisatie heeft eiser een omgevingsvergunning aangevraagd voor de damwand. Het college heeft in het primaire besluit de omgevingsvergunning verleend. Aan dit besluit ligt een positief advies van de Welstands- en Monumentencommissie (hierna: de welstandscommissie) ten grondslag.
3. De derde-partijen hebben bezwaar ingediend tegen het primaire besluit. Tijdens de bezwaarprocedure is naar aanleiding van deze bezwaren opnieuw advies gevraagd aan de welstandscommissie. De welstandscommissie heeft op 31 maart 2021 naar aanleiding van nieuwe informatie een negatief advies afgegeven.
4. De Adviescommissie bezwaarschriften (hierna: de commissie) heeft advies uitgebracht naar aanleiding van het bezwaar. De commissie adviseert het primaire beluit te herroepen, in die zin dat de aanvraag alsnog geweigerd wordt. Ook adviseert de commissie om in de beslissing op bezwaar te onderbouwen waarom het college meegaat met het nieuwe advies. Het college heeft dit advies om het primaire besluit te herroepen overgenomen en de aanvraag alsnog geweigerd.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt de het beroep van eiser aan de hand van de beroepsgronden die hij naar voren heeft gebracht.
Ontvankelijkheid
6. De rechtbank ziet ambtshalve aanleiding eerst te beoordelen of de derde-belanghebbenden als belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen worden aangemerkt.
6.1.
Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder ‘belanghebbende’ verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) volgt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit toestaat belanghebbende is bij dat besluit, tenzij gevolgen van enige betekenis ontbreken. Daarbij worden meegenomen de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn. [1]
7. De rechtbank stelt vast dat de woning van zowel [naam 4] als [naam 5] deel uitmaken van een complex woningen dat in carré-vorm is gebouwd. De woningen van beiden staan haaks op de rij woningen die tegenover de damwand zijn gesitueerd. Hierdoor kan er zowel vanuit de voorkant als vanuit de achterkant van de woningen geen zicht zijn op de damwand. De rechtbank merkt [naam 4] en [naam 5] daarom niet aan als belanghebbende.
8. Naar aanleiding van de aangeleverde stukken en het verhandelde ter zitten is gebleken dat de overige derde partijen vanuit de woning zicht hebben op de damwand en daarom als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt.
Motivering van het bestreden besluit
9. Eiser stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. De enkele overweging dat het college het eens is met het advies van de welstandscommissie van 31 maart 2021 is onvoldoende. Uit het advies van de commissie volgt namelijk dat in de beslissing op bezwaar onderbouwd moet worden waarom het nieuwe welstandsadvies ten grondslag wordt gelegd aan het besluit. Eiser tekent daarbij aan dat in het welstandsadvies ten onterechte betekenis wordt toegekend aan de bouwhoogte van de damwand, nu deze hoogte door het bestemmingsplan wordt toegestaan. [2]
9.1.
Het college voert aan dat de motivering waarom het welstandsadvies van 31 maart 2021 ten grondslag ligt aan het besluit, te lezen is in het verslag van de hoorzitting en het daar ingediende verweerschrift. Het verslag van de hoorzitting maakt deel uit van het advies van de commissie. Het bestreden besluit is volgens het college daarom voldoende gemotiveerd.
9.2.
De commissie overweegt dat zij niet van mening is dat het welstandsadvies dat in de bezwaarfase is opgesteld op zichzelf onjuist is, maar dat het op de weg van het college ligt om het besluit te onderbouwen waarom het college dit advies, dat immers tegengesteld is aan het aanvankelijk uitgebrachte advies, ten grondslag legt aan het bestreden besluit. De rechtbank sluit zich aan bij het advies van de commissie. Zij is van oordeel dat het bestreden besluit, nu dit niet ingaat op dit punt, tekort schiet en dat deze tekortkoming niet kan worden opgeheven door een verwijzing naar het verslag van de hoorzitting en daarbij behorende stukken. [3] Hoewel uit artikel 7:7 van de Awb volgt dat er een verslag wordt gemaakt van de hoorzitting, betekent dit niet dat dit verslag ook als motivering van het besluit kan worden gebruikt. In een hoorzittingsverslag is de feitelijke gang van zaken tijdens de hoorzitting vastgelegd. Daarnaast staat in een hoorzittingsverslag tegengestelde argumentatie, nu hier ook de standpunten van de bezwaarmakers instaan.
9.3.
De beroepsgrond slaagt, omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
10. Hieronder zal de rechtbank onderzoeken of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven.
11. Het advies van de welstandscommissie van 31 maart 2021 luidt als volgt:
‘Niet akkoord:Het bouwplan is getoetst aan de Welstandsnota. De commissie is gevraagd het bouwplan nogmaals te beoordelen. Naar aanleiding van nieuwe informatie beoordeelt de commissie dat het voorstel niet aan de redelijke eisen van Welstand voldoet. Deze waterrijke woonwijk kenmerkt zich door zijn natuurlijke oevers en naar een lage houten beschoeiing aflopende taluds. De illegaal gebouwde damwand vormt zowel in hoogte als in aansluiting op de belending en in uiterlijk een ernstige aantasting van de omgeving.’.
11.1.
De rechtbank stelt voorop dat ondanks het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij het college zelf ligt, het mag afgaan op dat advies. Dit nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd of gemotiveerd heeft aangevoerd dat het welstandsadvies in strijd is met de geldende welstandscriteria of anderszins onjuist dan wel onvolledig is. [4]
11.2.
Uit het welstandsadvies volgt dat het bouwplan niet aan de redelijke eisen van welstand voldoet, omdat de damwand voor wat betreft de hoogte, de aansluiting op de bestaande belending en qua uiterlijk/materiaalkeuze een ernstige aantasting is van de omgeving. De rechtbank is van oordeel dat het college dit welstandsadvies ten grondslag heeft kunnen leggen aan het bestreden besluit. Uit het advies is niet direct op te maken of de hoogte als zelfstandig onderdeel is getoetst. In het verweerschrift en ter zitting heeft het college toegelicht dat de hoogte van de damwand moet worden gezien in relatie tot de aansluiting op de belendingen en niet op zichzelf als planologische toets. De rechtbank kan het college hierin volgen, nu uit de door eiser overgelegde foto’s blijkt dat er een fors hoogteverschil zit tussen de belending van eiser en de belendingen in de omgeving. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de in het bestemmingsplan toegelaten maximum bouwhoogte bij de welstandstoets niet is gerespecteerd. Ook de materiaalkeuze, te weten staal, is volledig afwijkend van de overigens aanwezige houten beschoeiingen.
11.3.
De door eiser overgelegde foto’s uit de omgeving geven geen aanleiding tot een ander oordeel. Het is niet duidelijk op welke percelen deze beschoeiingen zich bevinden. Ter zitting heeft eiser aan de hand van de foto’s verklaard dat hij het metaal aan het oog heeft onttrokken door het te laten begroeien. De begroeiing was echter geen onderdeel van de aanvraag. Daarnaast kan een dergelijke begroeiing elk moment worden verwijderd, zoals het college ter zitting heeft aangegeven.
11.4.
Tot slot heeft eiser geen contra-expertise overgelegd of concrete aanknopingspunten naar voren gebracht op grond waarvan getwijfeld zou moeten worden aan de zorgvuldigheid, begrijpelijkheid of juistheid van de conclusies van het welstandsadvies.
11.5.
Gelet daarop heeft het college het overnemen van het welstandsadvies van 31 maart 2021 ter zitting voorzien van een adequate motivering.
Onevenredig besluit?
12. Eiser stelt dat het bestreden besluit onevenredig is, omdat het college in zijn belangenafweging niet heeft meegewogen dat de aanvraag in het primaire besluit was toegewezen. Eiser leidt door de afwijzing in het bestreden besluit een belangrijk financieel nadeel. Dat de welstandscommissie in het primaire besluit kennelijk in onvoldoende mate een beeld heeft gevormd van de damwand, behoort niet voor rekening en risico van eiser te komen.
12.1.
De rechtbank stelt voorop dat bij de beslissing op bezwaar een naar aanleiding van de bezwaren een volledige heroverweging plaatsvindt. [5] Uit vaste rechtspraak volgt dat deze heroverweging met zich kan brengen dat een college verandert van inzicht en terug te komen van het primaire besluit. [6] In dit geval was het college dan ook gehouden om de in bezwaar ingebrachte nieuwe informatie ten aanzien van de welstandstoets in de heroverweging te betrekken. Het college heeft op zitting toegelicht dat het primaire welstandsadvies op onjuiste en onvolledige informatie is afgegeven. Dit heeft het college hersteld in het bestreden besluit. Het college is niet gehouden om aan een eerder gebrekkig advies vast te houden.
12.2.
De rechtbank begrijpt dat eiser grote financiële belangen heeft bij instandhouding van de damwand. Het college heeft echter het belang dat de damwand niet past binnen de welstandsnota zwaarder mogen laten wegen. Daarnaast zijn de financiële belangen van eiser niet het inherente gevolg van de weigering van de vergunning, maar van het gegeven dat de damwand er al staat en is opgericht zonder de daarvoor benodigde bouwvergunning. [7] Van onevenredigheid is daarom geen sprake.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Maar de rechtbank laat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dit omdat het college alsnog de vereiste motivering heeft gegeven en partijen zich daarover in voldoende mate hebben kunnen uitlaten. Dat betekent dat het bestreden besluit wel vernietigd wordt, maar dat de gevolgen van dit besluit wel blijven bestaan. Er hoeft daarom ook geen nieuw besluit op bezwaar genomen te worden.
13.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand bedraagt € 1.674,-. De gemachtigde van eiser heeft een beroepschrift ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Daarnaast heeft eiser verzocht om een vergoeding van € 5,20 voor reis- en verblijfkosten. De rechtbank stelt de reiskosten vast op € 5,20, geheel toe te rekenen aan de reis Den Haag Ypenburg – Den Haag Centraal, v.v. per openbaar middel van vervoer, laagste klasse.
13.2.
De totale vergoeding van de proceskosten bedraagt € 1.679,20.

Beslissing

De rechtbank:
- vernietigt het besluit van 11 juni 2021;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 181,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.679,20 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. M.W. ten Brummelhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 19 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:492.
2.Eiser verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling van 10 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1129.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 25 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1919.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1136
5.Conform artikel 7:11 Awb.
6.Zie onder andere de uitspraak van de Afdeling van 18 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3838 en de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2635.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2106.