In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 maart 2023 uitspraak gedaan in een beroep van een Syrische migrant tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van de eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, met als argument dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser, die op 14 juli 2022 in Nederland een asielaanvraag indiende, betwistte de besluitvorming en voerde aan dat Italië niet langer kon worden beschouwd als een veilig land voor asielzoekers, verwijzend naar een circulaire brief van de Italiaanse autoriteiten van 5 december 2022 waarin werd aangegeven dat Italië geen opvang meer kon bieden aan Dublinterugkeerders.
De rechtbank heeft de zaak op 23 februari 2023 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek had gedaan naar de actuele opvangsituatie in Italië en dat de argumenten van de eiser over de onveiligheid van de opvangvoorzieningen in Italië niet adequaat waren weerlegd. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht, omdat het onvoldoende zorgvuldig was voorbereid en gemotiveerd. De rechtbank vernietigde het besluit van de staatssecretaris en droeg hem op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Daarnaast wees de rechtbank het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de uitspraak op het beroep al was gedaan. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van de eiser, die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht werden vastgesteld. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor de overheid om adequaat onderzoek te doen naar de opvangcapaciteit en de situatie in andere EU-lidstaten, in het bijzonder in het kader van de Dublinverordening.