ECLI:NL:RBDHA:2023:21373

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 maart 2023
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
NL23.1865 en NL23.1866
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag van een Syrische migrant in het kader van de Dublinverordening en de opvangsituatie in Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 maart 2023 uitspraak gedaan in een beroep van een Syrische migrant tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van de eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, met als argument dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser, die op 14 juli 2022 in Nederland een asielaanvraag indiende, betwistte de besluitvorming en voerde aan dat Italië niet langer kon worden beschouwd als een veilig land voor asielzoekers, verwijzend naar een circulaire brief van de Italiaanse autoriteiten van 5 december 2022 waarin werd aangegeven dat Italië geen opvang meer kon bieden aan Dublinterugkeerders.

De rechtbank heeft de zaak op 23 februari 2023 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek had gedaan naar de actuele opvangsituatie in Italië en dat de argumenten van de eiser over de onveiligheid van de opvangvoorzieningen in Italië niet adequaat waren weerlegd. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht, omdat het onvoldoende zorgvuldig was voorbereid en gemotiveerd. De rechtbank vernietigde het besluit van de staatssecretaris en droeg hem op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Daarnaast wees de rechtbank het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de uitspraak op het beroep al was gedaan. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van de eiser, die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht werden vastgesteld. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor de overheid om adequaat onderzoek te doen naar de opvangcapaciteit en de situatie in andere EU-lidstaten, in het bijzonder in het kader van de Dublinverordening.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.1865 (beroep)
NL23.1866 (voorlopige voorziening)
[V-Nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. J.J. Eizenga),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.S.H. Orsel).

Procesverloop

Bij besluit van 19 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij gevraagd om een voorlopige voorziening die ertoe strekt uitzetting te voorkomen totdat op het beroep is beslist.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 23 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk in de Arabische taal is verschenen M. El Majdoubi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep
Achtergrond
1. Eiser heeft de Syrische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1998.
2. Op 14 juli 2022 heeft eiser in Nederland een asielaanvraag ingediend. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 6 juli 2022 op irreguliere wijze via Italië het grondgebied van de lidstaten is ingereisd.
Besluitvorming
3. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] . Daarin staat dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen als op grond van de Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. In dit geval heeft Nederland bij Italië op 9 augustus 2022 een verzoek om overname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië sinds 10 oktober 2022 vaststaat. [3]
Standpunt partijen
4. Eiser is het niet eens met de besluitvorming en voert aan dat ten aanzien van Italië in zijn algemeenheid niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Met de nieuwe regering in Italië is er een “andere wind in Italië gaan waaien” op asielgebied. Hij verwijst naar een brief van de Italiaanse autoriteiten van
5 december 2022 (“circular letter”), waaruit volgt dat Italië geen opvang meer kan bieden aan Dublinterugkeerders. Verweerders stelling dat sprake is van een tijdelijk overdrachtsbeletsel, is onvoldoende onderbouwd. Eiser verwijst in dit kader naar een eerdere uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht. [4] Italië voldoet met deze opnamestop niet aan haar internationale verplichtingen. Daarnaast is sprake van het weigeren van migrantenboten en pushbacks. [5] Deze omstandigheden duiden op een ernstig defect in de uitvoering van de Dublinverordening door de Italiaanse autoriteiten en moet leiden tot het inhoudelijk behandelen van eisers asielaanvraag door verweerder.
5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een tijdelijk overdrachtsbeletsel, omdat dit uit de bewoordingen van de circular letter blijkt. Verweerder heeft desgevraagd toegelicht dat er in januari en februari contact is geweest tussen de Italiaanse en Nederlandse Dublin Units, maar dat de Italiaanse autoriteiten geen inhoudelijke reactie geven. Er is daarom geen zicht op een datum vanaf wanneer wel weer kan worden overgedragen. Volgens verweerder kan echter nog steeds worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
Beoordeling door de rechtbank
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
6.1
De rechtbank overweegt als volgt. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Italië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Italiaanse autoriteiten hebben op 5 december 2022 aan de andere lidstaten van de Europese Unie laten weten dat de overdrachten van Dublinclaimanten tijdelijk moeten worden opgeschort vanwege technische redenen die verband houden met het niet beschikbaar zijn van (voldoende) opvangvoorzieningen. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat de Italiaanse autoriteiten in de aanvullende berichten van 4 januari 2023, 27 januari 2023 en 7 februari 2023 de situatie steeds voor een korte termijn hebben verlengd tot en met de tweede week van februari 2023. Op initiatief van de DT&V [6] zijn de overdrachten, die waren gepland tot en met 5 maart 2023, geannuleerd.
6.2
Tot op heden heeft deze rechtbank en zittingsplaats geoordeeld dat het opschorten van de overdachten door Italië een tijdelijk overdrachtsbeletsel vormde. De rechtbank ziet nu aanleiding daarvan terug te komen. [7] Naar het oordeel van de rechtbank kan verweerder onder voorgenoemde omstandigheden niet onverkort en zonder nadere motivering stellen dat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank acht in dit verband van belang dat al sinds 5 december 2022 geen overdrachten van Dublinclaimanten plaatsvinden aan Italië. Er is op dit moment geen (nieuwe) informatie bekend over de redenen waarom de overdrachten niet plaatsvinden. Verweerder heeft geen bericht ontvangen van Italië over de gang van zaken na de tweede week van februari 2023. Er is dus niet meer bekend dan dat er op dit moment nog altijd geen overdrachten plaatsvinden vanwege het niet beschikbaar zijn van (voldoende) opvangvoorzieningen in Italië en dat onduidelijk is hoe lang deze situatie zal voortduren. Naar het oordeel van de rechtbank is nu het omslagpunt bereikt. Er zijn nu immers drie maanden verstreken na het bekend worden van de circular letter, wat de helft is van een reguliere overdrachtstermijn op grond van de Dublinverordening. Anders dan de situatie gedurende de coronapandemie, ligt de huidige situatie bovendien niet evident buiten de wil van partijen, waardoor op een gegeven moment nadere informatie nodig is om te beoordelen of inderdaad sprake is van een tijdelijk overdrachtsbeletsel. De rechtbank ziet in het voorgaande en hetgeen ambtshalve bekend is over de opvangvoorzieningen in Italië, een aanknopingspunt dat sprake kan zijn van een structurele tekortkoming in de opvangvoorzieningen in Italië. Het ligt dan op de weg van verweerder om nader te motiveren dat hiervan geen sprake is en om onderzoek te doen naar de concrete stand van zaken in Italië met betrekking tot de opvangvoorzieningen. Dit onderzoek zou onder meer gericht moeten zijn op de vraag hoe lang deze situatie zal voortduren, waar de problemen in de opvangvoorzieningen concreet uit bestaan en welke oplossingen of ontwikkelingen te verwachten zijn. Nu verweerder heeft nagelaten dergelijk onderzoek te verrichten, is het besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en is het besluit ook onvoldoende gemotiveerd. Deze beroepsgrond slaagt.
Conclusie
7. De rechtbank komt tot de conclusie dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
8. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
1.674,-€ 2.511,-(1 punt voor het indienen van het beroepschrift,
1 punt voor het indienen van het verzoek om een voorlopige voorzieningen 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Als aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep (NL23.1865) gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit; en,
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van
deze uitspraak.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening (NL23.1866) af.
De rechtbank/voorzieningenrechter, in alle zaken:
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
1.674,-€ 2.511,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.A.E. Delhaes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Tegen de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Op grond van artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening.
4.Zie de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 29 december 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:5701.
5.Eiser verwijst naar een bericht op NOS.nl van 11 november 2022 “Door Italië geweigerd migrantenschip aangemeerd in de militaire haven Toulon”, een bericht van 17 januari 2022 op NOS.nl “Nieuwe wet bemoeilijkt redden bootmigranten door hulporganisaties” en een artikel op NRC.nl van 19 januari 2023 “Onderzoek: Italië stuurt asielzoekers vastgeboeid op veerboten terug naar Griekenland”.
6.Dienst Terugkeer & Vertrek.
7.Zie in dit kader ook de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 6 maart 2023 in zaaknummer NL23.1110, ECLI:NL:RBAMS:2023:1248.