ECLI:NL:RBDHA:2023:21478
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake asielaanvraag en beslistermijnen
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die niet tijdig heeft beslist op de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft het beroep ingesteld omdat verweerder niet binnen de wettelijk gestelde termijn heeft gereageerd op zijn aanvraag. De rechtbank heeft partijen geïnformeerd dat een zitting niet nodig was en het onderzoek gesloten zonder behandeling op een zitting.
De rechtbank overweegt dat, volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een betrokkene eerst een ingebrekestelling moet indienen bij het bestuursorgaan voordat hij beroep kan instellen. Eiser heeft betoogd dat de beslistermijn niet geldig is verlengd door verweerder met het besluit WBV 2022/22, dat op 27 september 2022 in werking is getreden. Eiser stelt dat hij verweerder niet prematuur in gebreke heeft gesteld en verzoekt de rechtbank om het beroep gegrond te verklaren.
De rechtbank volgt het standpunt van eiser niet en verwijst naar een eerdere uitspraak van 24 maart 2023, waarin is geoordeeld dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de beslistermijn met negen maanden is verlengd. De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling van eiser te vroeg is ingediend, waardoor niet is voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van een beroep op grond van het niet tijdig beslissen door verweerder. Daarom verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk en ziet zij geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.