ECLI:NL:RBDHA:2023:21544

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2023
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
C/09/634534 / FA RK 22-5724
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijfplaats en kinderalimentatie in een echtscheidingszaak met minderjarige kinderen

In deze beschikking van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 13 maart 2023, is de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [kind 1] vastgesteld bij de moeder. De rechtbank heeft overwogen dat, ondanks het gebrek aan contact tussen de vader en [kind 1], er een nauwere verwantschap bestaat tussen hen dan tussen [kind 1] en haar stiefvader. De moeder heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van [kind 1] bij haar te bepalen, en de rechtbank heeft dit verzoek toegewezen, gezien de stabiliteit en veiligheid die de moeder kan bieden. De vader heeft verweer gevoerd, maar de rechtbank heeft geconcludeerd dat de huidige situatie in het belang van [kind 1] is.

Daarnaast heeft de rechtbank de kinderalimentatie vastgesteld op € 250,- per maand, te betalen door de vader aan de moeder, met ingang van 23 augustus 2022. De rechtbank heeft de draagkracht van beide ouders beoordeeld en vastgesteld dat de gezamenlijke draagkracht voldoende is om in de behoefte van [kind 1] te voorzien. De rechtbank heeft geen rekening gehouden met de draagkracht van de stiefvader, omdat de nauwere verwantschap tussen de vader en [kind 1] zwaarder weegt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 22-5724
Zaaknummer: C/09/634534
Datum beschikking: 13 maart 2023

Hoofdverblijfplaats en kinderalimentatie

Beschikking op het op 23 augustus 2022 ingekomen verzoek van:

[moeder] ,

de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. F.J.I. van den Branden te Terneuzen.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[vader] ,

de vader,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. M. de Houck te Terneuzen.

Procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift;
  • het bericht van 2 februari 2023, met bijlagen, van de zijde van de moeder;
  • het bericht van 3 februari 2023, met bijlagen, van de zijde van de vader;
  • het bericht van 8 februari 2023, met bijlagen, van de zijde van de moeder.
De minderjarige [kind 1] Meijer heeft in raadkamer haar mening gegeven over het verzoek.
Op 13 februari 2023 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- de moeder met haar advocaat;
- de advocaat van de vader via een videoverbinding;
- [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).

Feiten

- Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest van 5 mei 2005 tot 24 oktober 2016.
- Zij zijn samen de ouders van de volgende minderjarige kinderen:
- [kind 1] , geboren op [geboortedag 1] 2005 te [geboorteplaats 1] ;
- [kind 2] , geboren op [geboortedag 2] 2007 te [geboorteplaats 1] .
- Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
- De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vader.
- [kind 1] woont bij de moeder.
- De moeder is tevens de moeder van [kind 3] , geboren op [geboortedag 3] 2019 te [geboorteplaats 2] .
- Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 juli 2016 is – voor zover hier van belang – de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
- Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 augustus 2017 is – voor zover hier van belang –:
- bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vader hebben;
- bepaald dat de moeder aan de vader een kinderalimentatie ten behoeve van de kinderen zal betalen van € 81,- per kind per maand.
- Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 oktober 2021 is – voor zover hier van belang – een bijzondere curator over [kind 1] benoemd.
- Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 7 februari 2022 – voor zover hier van belang –:
- zijn [kind 1] en [kind 2] onder toezicht gesteld van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland voor de duur van twaalf maanden, met ingang van 21 januari 2022 tot 21 januari 2023;
- is een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] in een voorziening voor pleegzorg verleend, te weten een netwerkpleeggezin (tante vaderszijde), voor de duur van twaalf maanden, met ingang van 21 januari 2022 tot 21 januari 2023.
- is een bijzondere curator benoemd over [kind 2] .
- Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 mei 2022 is – voor zover hier van belang – de door de moeder aan de vader te betalen kinderalimentatie ten behoeve van [kind 1] met ingang van 1 juli 2021 op nihil gesteld.
- Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 augustus 2022 is – voor zover hier van belang – een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] verleend bij de andere ouder met gezag, te weten de moeder, met ingang van 4 augustus 2022 tot
21 januari 2023.

Verzoek en verweer

De moeder verzoekt te bepalen:
- dat [kind 1] haar hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft;
- dat de vader aan de moeder een kinderalimentatie voor [kind 1] zal betalen van € 250,- per maand, met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
De vader voert verweer dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Hoofdverblijfplaats
Tijdens de procedure in 2017 is de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader bepaald. Door de spanningen in de thuissituatie van de vader, is [kind 1] eind juni 2021 weggelopen bij haar vader en bij haar tante (van vaderszijde) gaan wonen. [kind 1] heeft vervolgens door middel van een eigen rechtsingang aan de rechtbank verzocht bij haar tante te mogen blijven wonen. De rechtbank heeft toen een bijzondere curator benoemd en de Raad is een beschermingsonderzoek gestart. Op 7 februari 2022 is een machtiging voor uithuisplaatsing bij de tante verleend. Tijdens deze machtiging is [kind 1] in juni 2022 naar haar moeder gegaan, waar zij sindsdien woont. Volgens [kind 1] was de situatie bij haar tante voor haar niet langer houdbaar. De jeugdbeschermer heeft vervolgens de moeder onderworpen aan een screening, waaruit is gebleken dat de situatie bij de moeder voor [kind 1] veilig is. De moeder kan [kind 1] stabiliteit en een eigen plek bieden. Daarom is door de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] bij de moeder verleend tot 21 januari 2023. De ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing zijn hierna niet verlengd. [kind 1] woont nog steeds bij de moeder. De moeder verzoekt de rechtbank Den Haag – omdat zij haar woonplaats heeft in Den Haag – in deze procedure te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [kind 1] bij haar zal zijn.
De vader heeft verweer gevoerd en aangegeven dat hij deze situatie voor [kind 1] niet wenselijk acht. Voorheen is er ongeveer zeven jaar geen contact geweest tussen de moeder en [kind 1] . De vader voert aan dat de band tussen moeder en dochter nog pril is en er geen zekerheid is dat het verblijf van [kind 1] bij de moeder stand houdt, omdat gebleken is dat [kind 1] snel wegloopt en van verblijfplaats wisselt. Volgens de vader is er geen zekerheid dat het nu ook daadwerkelijk goed gaat met [kind 1] en is er geen borgingsplan opgesteld voor deze nieuwe situatie. De vader geeft ook aan dat het niet aan hem is om een passende oplossing te vinden en heeft geen zicht op een alternatief.
Voorafgaand aan de zitting heeft de kinderrechter met [kind 1] gesproken. In dit gesprek heeft [kind 1] aangegeven dat zij het fijn heeft bij moeder. Zij heeft een eigen ruimte waar zij verblijft en maakt tegelijkertijd deel uit van het nieuwe gezin van moeder, met stiefvader en halfzusje. Zij is zelfstandig, zoals zij graag wil, en heeft veel steun aan haar moeder wat zij prettig vindt. Zij is bezig met het maken van plannen voor de toekomst en heeft mede daarom behoefte aan duidelijkheid. Het verzoek van haar moeder past helemaal bij de situatie zoals die is geworden. [kind 1] heeft ook over de verdrietige gebeurtenissen in het verleden gesproken en de gevolgen daarvan in het heden. Zo mist zij haar broer. Het is de kinderrechter opgevallen dat [kind 1] een evenwichtige manier heeft gevonden om met alle moeilijkheden om te gaan. Dat zegt veel over haar kwaliteiten.
De rechtbank overweegt dat uit de stukken, het verhandelde ter zitting en het kindgesprek is gebleken dat de ingeslagen weg en het verblijf bij moeder in het belang is van [kind 1] . Zij heeft zelf aangegeven achter het verzoek van de moeder te staan en heeft behoefte aan duidelijkheid. De rechtbank is van oordeel dat er geen contra-indicaties zijn om de feitelijke situatie te formaliseren en zal daarom bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [kind 1] bij de moeder zal zijn.
Kinderalimentatie
De moeder heeft verzocht om een kinderalimentatie van € 250,- per maand te bepalen. De vader heeft verweer gevoerd en aangegeven dat de moeder haar verzoek onvoldoende heeft onderbouwd.
Behoefte van [kind 1]
Bij beschikking van 2 augustus 2017 is de behoefte van de kinderen in 2016 op € 495,- per kind becijferd. In voornoemde beschikking is bepaald dat indexering voor 2017 is uitgesloten. Vanaf 2018 bedraagt de behoefte geïndexeerd naar 2022 € 543,-.
De vader heeft aangevoerd dat de behoefte van [kind 1] om een tweetal redenen gewijzigd dient te worden. Ten eerste voert de vader aan dat in de behoefteberekening van [kind 1] in 2017 schoolkosten zijn inbegrepen. Omdat [kind 1] niet meer naar school gaat, moeten de schoolkosten van de behoefte worden afgetrokken. Daarnaast voert de vader aan dat [kind 1] inkomsten ontvangt uit haar baantje bij een kaaswinkel en van haar verwacht kan worden dat zij voor een deel zelf in haar levensonderhoud voorziet.
Ten aanzien van het eerste argument overweegt de rechtbank als volgt. In het Tremarapport Alimentatienormen wordt er gerekend met tabelbedragen. Dat betekent dat er vanuit algemene beginselen een behoefte wordt bepaald. De grondslag hiervan is onder andere gelegen in het voorkomen van discussies over wat een kind precies maandelijks kost. De rechtbank ziet geen aanleiding om daar in dit geval van af te wijken. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de vader niet heeft onderbouwd om welke schoolkosten het zou gaan en wat de hoogte daarvan is.
Over het tweede argument overweegt de rechtbank dat bij minderjarige kinderen niet de toets mag worden aangelegd of het kind zich eigen inkomsten zou kunnen verwerven. Dit volgt al uit artikel 1:392, tweede lid, BW, maar is door de Hoge Raad nog eens bevestigd in zijn beschikking van 30 september 2016 (ECLI:HR:NL:2016:2234). Wanneer een kind echter feitelijk eigen inkomsten heeft, kunnen die voor de kinderalimentatie van belang zijn. Wanneer het kind bijvoorbeeld fulltime werkt en daaruit structureel een relevant inkomen heeft, kan daarmee rekening worden gehouden. Het kan er in die uitzonderlijke situatie toe leiden dat een minderjarig kind kostgeld verschuldigd is aan de ouder bij wie het inwoont, waaruit die ouder vervolgens de kosten van het kind kan bestrijden (artikel 1:253l BW). In het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 18 juli 2019 (ECLI:NL:RBMNE:2019:3167) oordeelde de rechtbank dat de kinderen niet verplicht waren om met hun arbeidsinkomsten bij te dragen, omdat sprake was van incidentele inkomsten.
In het geval van [kind 1] is de rechtbank van oordeel dat het gaat om incidentele inkomsten. Volgens de moeder werkt [kind 1] gemiddeld 8 uur per week in een kaaswinkel tegen een minimumloon. In het licht van de gemotiveerde betwisting van de moeder heeft de vader onvoldoende gesteld om tot een herberekening van de behoefte te komen. De rechtbank zal dan ook voorbij gaan aan deze stelling en aansluiten bij de behoefte zoals deze al is vastgesteld.
Draagkracht van de ouders
Vervolgens dient te worden beoordeeld in welke verhouding de ouders dienen bij te dragen in de kosten van [kind 1] . De rechtbank volgt ook in dit opzicht het Rapport alimentatienormen, waaruit volgt dat het eigen aandeel in de kosten van de kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht.
Draagkracht van de moeder
De moeder heeft onweersproken gesteld dat haar inkomen in 2022 € 23.821,- per jaar was en dat zij een draagkracht heeft van € 150,- die zij moet verdelen over drie kinderen. Derhalve is haar draagkracht voor [kind 1] € 50,- per maand.
Draagkracht van de vader
Zoals blijkt uit de door de vader ingediende salarisstrook van december 2022, had de vader een bruto maandinkomen van € 5.085,- exclusief vakantiegeld en eindejaarsuitkering. Dit gegeven is door de moeder niet betwist, zodat de rechtbank van dit inkomen zal uitgaan bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de vader.
De rechtbank houdt verder rekening met het vakantiegeld, een eindejaarsuitkering, de pensioenpremie van € 604,- en de aanvullende pensioenpremie van € 10,-. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
Aan de hand van voormelde uitgangspunten becijfert de rechtbank het huidige NBI van de vader op een bedrag van € 3.576,- per maand. De rechtbank verwijst hierbij naar de aan de beschikking gehechte berekening. De draagkracht van de vader bedraagt volgens de formule € 1.038,- per maand. Omdat de draagkracht van de vader evenredig zal worden verdeeld over [kind 1] en [kind 2] , heeft de vader voor [kind 1] een draagkracht van € 519,-.
Derhalve bedraagt de gezamenlijke draagkracht van partijen in totaal € 569,- per maand.
Inkomen nieuwe partner van de moeder
Wat betreft de inkomens van de nieuwe partner van de moeder, stelt de rechtbank voorop dat uit de bepaling van artikel 1:395 BW volgt dat slechts sprake kan zijn van een verplichting van een stiefouder tegenover kinderen, indien die kinderen behoren tot het gezin dat deze ouder met de stiefouder vormt, en slechts gedurende het huwelijk of het geregistreerd partnerschap tussen hen. Nu de moeder is hertrouwd, kan aldus voor haar echtgenoot een verplichting ontstaan tot het (mede) voldoen van kinderalimentatie.
De alimentatieverplichting van de stiefouder is niet subsidiair aan die van de ouders. In beginsel zijn dus de vader en de stiefvader beiden gehouden tot het verstrekken van onderhoud aan [kind 1] . Bij het vaststellen van de omvang van de bijdrage dient, behalve met ieders draagkracht, ook rekening te worden gehouden met de bijzondere verhouding waarin ieder van beiden tot de gerechtigden staan. Belangrijk bij de beoordeling van die bijzondere verhouding is de nauwere verwantschap die tussen ouders en kinderen bestaat. Daarnaast kunnen ook andere factoren van belang zijn.
De rechtbank ziet hier aanleiding geen rekening te houden met de draagkracht van de stiefvader. Ondanks het gegeven dat er al enige tijd geen contact meer is tussen de vader en [kind 1] , bestaat er een veel nauwere verwantschap tussen hen dan tussen [kind 1] en haar stiefvader. [kind 1] heeft na de scheiding tot haar zestiende bij haar vader gewoond en is pas sinds een half jaar onderdeel van het gezin bij de stiefvader. Daarnaast blijkt uit de draagkrachtberekening dat de ouders samen voldoende draagkracht hebben om in de behoefte van [kind 1] te voorzien. Bovendien vraagt de moeder een veel lagere bijdrage dan de vader kan betalen, waardoor feitelijk het grootste gedeelte van de behoefte zal worden betaald door het gezin van de moeder en haar nieuwe partner.
Zorgkorting
Op dit moment is er tussen de vader en [kind 1] geen contact en is nog onduidelijk hoe het contact in de toekomst zal worden vormgegeven. Op dit moment ziet de rechtbank daarom geen aanleiding om te rekenen met een zorgkorting.
Ingangsdatum
Op 4 augustus 2022 is door de rechtbank Zeeland-West-Brabant bepaald dat de machtiging uithuisplaatsing voor [kind 1] zal worden verleend bij de moeder. De moeder heeft onweersproken gesteld dat [kind 1] vanaf juni 2022 bij de moeder verblijft. Op 23 augustus 2022 heeft de moeder middels deze procedure een kinderalimentatie verzocht. Omdat de vader vanaf dit moment rekening heeft kunnen houden met een te betalen bijdrage voor [kind 1] en de moeder vanaf de zomer van 2022 kosten heeft moet maken voor [kind 1] , zal de rechtbank de ingangsdatum bepalen per datum indiening verzoekschrift, te weten
23 augustus 2022.
Draagkrachtvergelijking
De gezamenlijke draagkracht van partijen, die beschikbaar is voor [kind 1] , bedraagt in deze periode € 569,- en is dus voldoende om in de behoefte van [kind 1] (€ 543,-) te voorzien. De verdeling van de kosten over beide partijen wordt dan berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het eigen aandeel van de vader bedraagt: € 519,- / € 569,- x 543,00 = € 495,-
het eigen aandeel van de moeder bedraagt: € 50,- / € 569,- x 543,00 =
€ 48,-
samen € 543,-
De moeder heeft verzocht om een bijdrage van € 250,- vast te stellen. Omdat de vader voldoende draagkracht heeft om deze verzochte bijdrage te betalen, zal de rechtbank dit verzoek toewijzen.

Beslissing

De rechtbank – met wijziging in zoverre van de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 augustus 2017 – :
bepaalt dat [kind 1] , geboren op [geboortedag 1] 2005 te [geboorteplaats 1] , de hoofdverblijfplaats zal hebben bij de moeder;
bepaalt de door de vader met ingang van 23 augustus 2022 te betalen kinderalimentatie ten behoeve van de [kind 1] , op € 250,- per maand, vanaf heden telkens bij vooruitbetaling aan de moeder te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.J. Huizenga, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. V.K.M. Hanssen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 maart 2023.