In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 maart 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot toewijzing van eenhoofdig gezag over de minderjarige kinderen van partijen, na de beëindiging van hun affectieve relatie in april 2022. De vader verzocht om mede belast te worden met het gezag over [minderjarige 2], terwijl de moeder verzocht om het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] te beëindigen en haar alleen met het gezag te belasten. De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingediende stukken, waaronder verzoekschriften en verweerschriften van beide partijen, en heeft de zaak op 23 februari 2023 ter zitting behandeld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder van rechtswege alleen met het gezag over [minderjarige 2] is belast en dat partijen gezamenlijk het gezag over [minderjarige 1] uitoefenen. De vader stelde dat hij bij de geboorte van [minderjarige 2] vergeten was het gezamenlijk gezag te regelen en dat de moeder nu weigert mee te werken. De moeder voerde aan dat er sprake was van intieme terreur door de vader, wat de veiligheid van haar en de kinderen in gevaar zou brengen. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de relatie en de opvoeding van de kinderen zorgvuldig gewogen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er voldoende gronden zijn om de moeder met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] te belasten en het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag over [minderjarige 2] af te wijzen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de kinderen al klem en verloren zijn geraakt tussen de ouders en dat gezamenlijk gezag in deze situatie niet in het belang van de kinderen zou zijn. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de proceskosten zijn gecompenseerd.