ECLI:NL:RBDHA:2023:21625

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
NL23.35195
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 8 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 7 november 2023 afgewezen, met het argument dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. E.H. Bokhorst, heeft zijn beroep op 28 november 2023 behandeld, maar was niet aanwezig op de zitting.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag zorgvuldig overwogen. Eiser stelde dat Duitsland niet langer kan worden beschouwd als een veilige derde staat, verwijzend naar verslechterde omstandigheden voor asielzoekers in Duitsland, zoals vermeld in het AIDA-rapport update 2022. Hij vreesde dat hij geen kosteloze rechtsbijstand zou krijgen en dat hij in Duitsland in een situatie van materiële deprivatie zou kunnen belanden.

De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht aannemen dat de Duitse autoriteiten zich aan hun internationale verplichtingen houden. Eiser slaagde er niet in om aan te tonen dat zijn situatie anders was. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de moeilijkheden in de Duitse opvang niet voldoende waren om te concluderen dat eiser in een onveilige situatie zou komen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de staatssecretaris in stand blijft en eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.35195
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. E.H. Bokhorst),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. A. Maas).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 7 november 2023 niet in behandeling genomen omdat volgens de staatssecretaris Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
Opvang en rechtsbijstand
5. Eiser voert aan dat ten aanzien van Duitsland niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser voert hiertoe aan dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat het AIDA-rapport update 2022 geen wezenlijk andere informatie bevat dan het AIDA-rapport update 2021. Eiser verwijst hiertoe naar pagina 126 van het AIDA-rapport update 2022, waaruit volgens eiser blijkt dat asielzoekers in Duitsland in tenten worden ondergebracht en de omstandigheden in de aanmeldcentra steeds verslechteren. Dit speelt pas sinds 2022. Er is geen uniforme procedure voor Dublinterugkeerders, waardoor ook zij te maken krijgen met deze omstandigheden.
Eiser vreest verder dat hij in Duitsland geen kosteloze rechtsbijstand zal krijgen. Hoewel de Procedurerichtlijn2 niet verplicht tot (kosteloze) rechtsbijstand, neemt dit niet weg dat het voor eiser zonder juridische of sociale hulp niet mogelijk zal zijn om zijn rechten te effectueren.
6. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel vanuit mag gaan dat de Duitse autoriteiten eiser overeenkomstig zijn internationale verplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan.
7. De rechtbank oordeelt dat eiser daar niet in is geslaagd. Uit het AIDA-rapport update 2022, waar eiser naar heeft verwezen, blijkt dat er in Duitsland noodopvang is in de vorm van tenten en dat de omstandigheden in aanmeldcentra verslechteren. Deze noodopvang wordt ingezet, omdat er door een grote stroom van asielzoekers in Duitsland een tekort is aan opvang. Er is daarbij sprake van een noodsituatie die van tijdelijke aard is. Uit het AIDA-rapport blijkt niet dat de Duitse autoriteiten onverschillig staan tegenover de opvangsituatie van asielzoekers. Ook staat op pagina 64 van het AIDA-rapport dat er geen meldingen zijn van Dublinterugkeerders die na hun overdracht moeilijkheden ondervinden met het krijgen van toegang tot de asielprocedure, of die andere problemen ondervinden na hun overdracht naar Duitsland. De rechtbank is daarom van oordeel dat de staatssecretaris terecht heeft overwogen dat de moeilijkheden in de Duitse opvang niet de conclusie rechtvaardigen dat eiser terecht zal komen in een situatie van verregaande materiële deprivatie of dat er sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen. De staatssecretaris heeft dit oordeel ook voldoende gemotiveerd. Op pagina 4 van het bestreden besluit is de staatssecretaris namelijk gemotiveerd ingegaan op het AIDA-rapport update 2022 en de nieuwe informatie die daarin wordt genoemd. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Verder heeft de staatssecretaris terecht overwogen dat eiser bij voorkomende problemen kan klagen bij de (hogere) autoriteiten in Duitsland en eventueel het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, en niet gebleken is dat dat voor eiser niet mogelijk zal zijn. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat hem in Duitsland een effectief rechtsmiddel zal worden onthouden. Zoals eiser ook erkent, is het Duitse systeem niet in strijd met de Procedurerichtlijn. Artikel 20, derde lid van de Procedurerichtlijn biedt lidstaten expliciet de mogelijkheid om geen kosteloze rechtsbijstand
2 Richtlijn 2013/32/EU.
en vertegenwoordiging aan te bieden, wanneer het beroep volgens de rechterlijke instantie of een andere bevoegde autoriteit geen reële kans van slagen heeft. De vraag of een zaak kans van slagen heeft, en een vreemdeling dus recht heeft op kosteloze rechtsbijstand, wordt in Duitsland beoordeeld door een onafhankelijke rechter. Voor zover eiser stelt dat hem ten onrechte kosteloze rechtsbijstand zal worden onthouden, moet dit worden ingebracht en beoordeeld in Duitsland.
9. Het voorgaande betekent dat de staatssecretaris mocht uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
08 december 2023

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.