Overwegingen
Feiten
1. Bij eiseres heeft een boekenonderzoek plaatsgevonden naar de aanvaardbaarheid van het rijden in auto’s voorzien van buitenlandse kentekens waarvoor Nederlandse belastingen hadden moeten worden voldaan voor de periode van 28 februari 2013 tot en met medio april 2017 (het boekenonderzoek).
2. Naar aanleiding van het boekenonderzoek is aan eiseres met dagtekening 11 december 2018 een naheffingsaanslag omzetbelasting voor het tijdvak januari tot en met december 2016 opgelegd. De naheffingsaanslag met dagtekening 11 december 2018 is op 28 november 2018 in een gesloten enveloppe door de deurwaarder achtergelaten op het adres [adres 1] , [postcode 1] te [vestigingsplaats] (het vestigingsadres). De belastingdeurwaarder heeft daarvan een akte van betekening (exploot) opgemaakt.
3. Op 11 juli 2019 is de enveloppe met de naheffingsaanslag door verweerder retour ontvangen. Op de enveloppe is de adresregel “
[postcode 1] [vestigingsplaats]” doorgehaald en is handgeschreven vermeld “
vertrokken retour afzender”. Op de enveloppe is een sticker van PostNL aangebracht waarop staat vermeld “
RETOUR – Ongeldig/incompleet adres”.
4. Verweerder heeft bij aangetekende brief van 14 oktober 2019 een duplicaat van de naheffingsaanslag aan eiseres verstuurd naar het adres [adres 3] [postcode 2] te [plaats 1] , het adres van de zoon van de bestuurder van eiseres. Op 15 oktober 2019 is getekend voor ontvangst van de brief.
5. Op 25 oktober 2019 heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres tegen de opgelegde naheffingsaanslag ontvangen.
6. Verweerder heeft bij brief van 24 december 2021 zijn motivering van de uitspraak op bezwaar aan eiseres toegezonden. Verweerder heeft het bewaar tegen de naheffingsaanslag niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn en het bezwaar ambtshalve beoordeeld. Verweerder is tegemoetgekomen ten aanzien van de beschikking belastingrente en heeft het bezwaar voor het overige afgewezen.
7. Bij verminderingsbeschikking van 24 februari 2022 heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan.
Geschil8. In geschil is of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard en, indien dat niet het geval is, of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Voorts heeft eiseres verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
9. Eiseres stelt – zakelijk weergegeven – primair dat het besluit niet op de juiste wijze bekend is gemaakt, omdat het niet naar het juiste adres is verzonden. Volgens eiseres had de naheffingsaanslag verzonden moeten worden naar het adres Postbus [postbusnummer] , [postcode 3] te [plaats 2] (het postadres). Nu de naheffingsaanslag retour is gekomen, verweerder deze opnieuw heeft verzonden en eiseres per ommegaande daartegen bezwaar heeft ingediend, stelt eiseres dat tijdig bezwaar is gemaakt. Subsidiair stelt eiseres dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De naheffingsaanslag is op juiste wijze bekendgemaakt, omdat verweerder ten tijde van de naheffingsaanslag niet beschikte over een ander adres dan het adres [adres 2] te [vestigingsplaats] .
Voorts stelt verweerder dat geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn.
Beoordeling van het geschil
11. Het eerste lid van artikel 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt in samenhang met artikel 6:7 van de Awb dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de bezwaartermijn van zes weken is ontvangen. Het tweede lid van artikel 6:9 van de Awb bepaalt dat bij verzending per post een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
12. Eiseres betoogt dat de naheffingsaanslag op 28 november 2018 niet op de juiste wijze is bekendgemaakt, zodat de bezwaartermijn niet is aangevangen op de dag na dagtekening van de naheffingsaanslag. Het aanslagbiljet is volgens eiseres in eerste instantie ten onrechte naar het vestigingsadres gezonden waarna het als onbestelbaar retour is gekomen. Het aanslagbiljet had naar het in de Kamer van Koophandel opgenomen postadres moeten worden toegezonden. Door deze onjuiste adressering en de latere bekendmaking op het adres van de zoon van de bestuurder van eiseres heeft het aanslagbiljet haar pas op 15 oktober 2019 bereikt.
13. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet heeft aangetoond dat de naheffingsaanslag op 28 november 2018 op een onjuist adres is afgeleverd. Verweerder heeft gesteld dat het adres [adres 2] [vestigingsplaats] in 2018 het bij verweerder bekende adres was. Eerst in 2020 heeft eiseres een postadres doorgegeven, het vestigings- of bezoekadres van eiseres bleef daarbij overigens [adres 2] [vestigingsplaats] . Het betoog van eiseres dat verweerder de naheffingsaanslag aan het postadres van de eiseres had moeten richten, slaagt niet. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat bij de Belastingdienst het door hem gehanteerde vestigingsadres tot op heden nog steeds vermeld staat als vestigingsadres van eiseres en dat dit ook bij de Kamer van Koophandel het geval is. Eiseres, die de verzending en ontvangst van de naheffingsaanslag heeft ontkend, heeft deze stelling ook niet weersproken, zodat van de juistheid daarvan moet worden uitgegaan. Aangezien er voor verweerder geen aanleiding was te veronderstellen dat het bij hem geregistreerde vestigingsadres niet het juiste adres was, gelet op het feit dat dit adres ook bij de Kamer van Koophandel stond geregistreerd en bij verweerder ook geen verplicht toezendadres bekend was, bestond geen reden om bekendmaking op een andere wijze te laten geschieden dan door uitreiking op het bij verweerder bekende vestigingsadres van eiseres dat daarmee overeenkwam.
Eiseres heeft aangevoerd dat niet kan worden uitgesloten dat een wijziging van het postadres al aan de Kamer van Koophandel was doorgegeven en verweerder aldus van het postadres op de hoogte was ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag. Nog daargelaten dat eiseres deze stelling niet (met stukken) heeft onderbouwd, acht de rechtbank zulks ook niet aannemelijk gelet op de verwerking van het postadres in de administratie van verweerder per 22 juni 2020. De verwijzing van eiseres in dat verband naar het uittreksel uit de Kamer van Koophandel kan haar evenmin baten nu dit uittreksel is vervaardigd op 19 april 2022 en dus geen uitsluitsel kan geven over de bij verweerder bekende adressen van eiseres op het moment van de verzending van de naheffingsaanslag.
Onder deze omstandigheden is de verklaring van eiseres inhoudende dat de naheffingsaanslag haar niet heeft bereikt en kennelijk door een derde aan verweerder is geretourneerd met de mededeling dat eiseres zou zijn vertrokken, ongeloofwaardig.
Dat er voorafgaand aan het opleggen van de naheffingsaanslag intern overleg is geweest bij verweerder over de mogelijkheid om de naheffingsaanslag ook aan de bestuurder toe te zenden, is in dit verband niet van belang.
14. Eiseres stelt ook ten onrechte dat verweerder met de toezending van een duplicaat van de aanslag aan de dga van eiseres op het woonadres van de zoon van de dga verweerder eiseres een nieuwe bezwaartermijn heeft gegeven. Verweerder heeft de aanslag verstuurd aan de dga op het postadres, dat de dga kort daarvoor had opgegeven, nadat de envelop, waarin de aanslag op het adres [adres 2] [vestigingsplaats] was achtergelaten, is geretourneerd aan verweerder. De aanslag is niet aan eiseres gestuurd, maar aan de dga als extra service. Dit maakt de bekendmaking op 28 november 2018 en de aanvang van de bezwaartermijn op 12 december 2018 niet ongedaan en creëert evenmin een nieuwe, tweede bezwaartermijn.
15. Gelet op het voorgaande heeft verweerder met de toezending van het onderhavige aanslagbiljet naar het vestigingsadres de naheffingsaanslag op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt en vangt de bezwaartermijn ingevolge artikel 22j van de Algemene wet rijksbelastingen aan met ingang van de dag na dagtekening van het betreffende aanslagbiljet, derhalve op 12 december 2018. Nu verweerder het bezwaarschrift van eiseres tegen de naheffingsaanslag eerst op 25 oktober 2019 heeft ontvangen, is het bezwaarschrift niet binnen de bezwaartermijn is ingediend.
16. Op grond van artikel 6:11 Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Naar het oordeel van rechtbank ligt het risico van het niet (tijdig) ontvangen van de naheffingsaanslag in dit geval bij eiseres. Nu zij haar post kennelijk op een ander adres wenste te ontvangen had het op de weg van eiseres gelegen om dit postadres aan verweerder op te geven. Dit heeft zij echter nagelaten. Ook is niet gebleken dat verweerder ten tijde van de verzending van de naheffingsaanslag uit anderen hoofde behoefde te weten dat eiseres het vestigingsadres niet meer wenste te gebruiken.Gelet hierop is van een verschoonbare termijnoverschrijding geen sprake. Het bezwaar is daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank komt daarom niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep van eiseres.
17. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
18. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Behoudens in geval van bijzondere omstandigheden wordt een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase in dit verband als redelijk beschouwd. Hiervan komt een half jaar toe aan de bezwaarfase.
19. Het bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 25 oktober 2019, de uitspraak op bezwaar is van 24 februari 2022 en deze uitspraak van de rechtbank is gedaan op 9 augustus 2023. De redelijke termijn is dan ook overschreden met (afgerond) 22 maanden. De rechtbank stelt vast dat [naam 5] de enig aandeelhouder en bestuurder is van eiseres in de onderhavige zaak en de eiseres in de gelijktijdig behandelde zaak met zaaknummer SGR 22/2395. Nu deze zaken in de bezwaarfase en ter zitting gelijktijdig behandeld zijn en in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp, wordt per fase van de procedure voor die zaken gezamenlijk slechts eenmaal het tarief van € 500 per halfjaar gehanteerd.Dit betekent dat eiseres recht heeft op een vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 2.000 (4x € 500). De rechtbank rekent dit bedrag voor de helft, derhalve € 1.000, toe aan de onderhavige zaak van eiseres en de andere helft aan de zaak met zaaknummer SGR 22/2395. De overschrijding van de redelijke termijn dient geheel te worden toegerekend aan de bezwaarfase en komt derhalve voor rekening van verweerder.
20. De rechtbank ziet wegens de overschrijding van de redelijke termijn aanleiding voor een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase. Daarbij merkt de rechtbank op dat het beroep met zaaknummer SGR 22/2395 aan als een met deze zaak samenhangende zaak als bedoeld in artikel 3 van het Besluit. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat in beide zaken door dezelfde persoon rechtsbijstand is verleend en nagenoeg gelijkluidende beroepschriften zijn ingediend. Deze kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 837 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor van 0,5). De rechtbank is uitgegaan van een wegingsfactor 0,5 omdat de kostenvergoeding alleen wordt toegekend wegens de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank rekent deze kosten van € 837 voor de helft, derhalve € 418,50, toe aan de onderhavige zaak van eiseres, de andere helft rekent de rechtbank toe aan de zaak met zaaknummer SGR 22/2395.