In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser had op 4 januari 2023 een aanvraag ingediend, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. Tevens was aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd, met de verplichting om Nederland onmiddellijk te verlaten, en een inreisverbod voor de duur van twee jaar. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar was niet aanwezig op de zitting op 2 februari 2023, terwijl de gemachtigde van eiser had aangegeven dat hij geen contact meer had kunnen krijgen met eiser.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 18 januari 2023 met onbekende bestemming is vertrokken en dat er geen contact meer is tussen eiser en zijn gemachtigde. Dit heeft geleid tot de conclusie dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op asielrechtelijke bescherming in Nederland. Hierdoor heeft eiser geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep, wat heeft geleid tot de verklaring van niet-ontvankelijkheid van het beroep. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar gedaan door mr. M.D. Gunster, in aanwezigheid van griffier mr. R.W. Craanen. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.