ECLI:NL:RBDHA:2023:21766

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 september 2023
Publicatiedatum
7 februari 2024
Zaaknummer
C/09/651843 / KG ZA 23-673
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vorderingen van slachtoffer toeslagenaffaire tegen de Staat

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 14 september 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiseres, een slachtoffer van de toeslagenaffaire, en de Staat der Nederlanden. De eiseres, die in België woont, heeft diverse vorderingen ingediend tegen de Staat, waaronder verzoeken om financiële compensatie en ondersteuning bij haar remigratie naar Nederland. De eiseres is deels niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen, en de overige vorderingen zijn afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiseres een bestuursrechtelijke rechtsgang ter beschikking staat en dat zij niet kan aanspraak maken op de gevorderde voorzieningen in het kort geding. De Staat heeft gemotiveerd verweer gevoerd en aangegeven dat de eiseres in de huidige situatie niet recht heeft op de gevorderde vaste woonruimte, omdat de Staat en het OTB geen woningen in portefeuille hebben. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de Staat zijn zorgplicht jegens de eiseres nakomt en dat de eiseres voorlopig kan verblijven in een bungalow, wat betekent dat zij niet op straat komt te staan. De vorderingen van de eiseres zijn afgewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/651843 / KG ZA 23-673
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in kort geding ter zitting van 14 september 2023
in de zaak van
[eiseres]te [plaats 1] , België,
eiseres,
advocaat mr. M.L.M. Klinkhamer te Den Haag ,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN (meer specifiek uitvoeringsorganisatie Radar, ook wel het Ondersteuningsteam voor ouders in het Buitenland)te Den Haag ,
gedaagde,
advocaten mrs. J.C. Duyster en L.J. Overwater te Den Haag .
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiseres] ’ en ‘de Staat’.
Aanwezig is mr. T.F. Hesselink, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.F. Wagter, griffier.
Tevens zijn aanwezig [eiseres] , vergezeld van mr. Klinkhamer. Namens de Staat is verschenen de heer [Naam 1] , kwaliteitsmanager van het Ondersteuning Team Buitenland (OTB), en mevrouw [Naam 2] , medewerker bezwaar en beroep OTB-zaken, vergezeld van mr. Duyster.
De eerste zitting in deze zaak heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2023. De behandeling van de zaak is toen aangehouden om [eiseres] in de gelegenheid te stellen om over bepaalde onderdelen van haar vordering een besluit uit te lokken van de Staat. Voortzetting is toen bepaald op heden.
Nadat partijen hun standpunten nader hebben toegelicht, over en weer hebben gereageerd op de standpunten van de wederpartij en vragen van de voorzieningenrechter hebben beantwoord, heeft de voorzieningenrechter de zitting voor korte tijd geschorst. Na hervatting van de zitting heeft de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 29a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en met instemming van beide partijen mondeling uitspraak gedaan. De uitspraak luidt als volgt.

1.De gronden van de beslissing

1.1.
Bij brief van 14 mei 2022 zijn aan [eiseres] namens het kabinet excuses aangeboden voor fouten die zijn gemaakt in het kader van de toeslagenaffaire. Bij compensatiebeschikking van 26 augustus 2022 heeft [eiseres] een compensatiebedrag van € 41.674,-- ontvangen voor de fouten in drie toeslagjaren. Op 5 december 2022 heeft [eiseres] van de Commissie Werkelijke Schade een voorschot op aanvullende werkelijke schade ontvangen van € 5.700,--.
1.2.
[eiseres] staat sinds augustus 2021 officieel ingeschreven in België. In juli/augustus 2023 (de exacte datum is de voorzieningenrechter niet bekend) is [eiseres] door het OTB ondergebracht in het [X] Hotel te [plaats 2] . Het OTB biedt namens de Minister van Financiën brede ondersteuning aan in het buitenland woonachtige gedupeerden van de toeslagenaffaire.
1.3.
[eiseres] heeft een jongvolwassen zoon die momenteel in [plaats 3] woont, een baby van vijf maanden en zij is drie maanden in verwachting van haar derde kind. Zij volgt een BBL-traject in [plaats 4] voor de opleiding van verzorgende.
1.4.
Op kosten van de Staat/het OTB wordt [eiseres] vanaf 15 september 2023 gehuisvest in een bungalow op het [Bungalowpark] te [plaats 5] . Deze bungalow is voorzien van twee slaapkamers, een badkamer en een keuken. Een wasmachine is op het park tegen betaling beschikbaar.
1.5.
Bij beschikking van 12 september 2023 is door het OTB besloten op het verzoek van [eiseres] om aanvullende ondersteuning. Hierbij heeft het OTB besloten dat het verzoek van [eiseres] tot het verstrekken van een financiële tegemoetkoming voor de reiskosten voor remigratie tot een bedrag van € 2.740,98, de kosten van borg voor het huis in België tot een bedrag van € 3.000,--, de kosten van de woning in België tot een bedrag van € 211,75 en een suppletie op de huur gedurende maximaal drie jaar van € 1.000,-- per maand en de betaling van drie maanden borg niet voldoen aan de vereisten van artikel 2.15, tweede, derde en vierde lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Tevens heeft het OTB in deze beschikking besloten dat [eiseres] op grond van artikel 2.15, tweede en derde lid, Wht recht heeft op een bedrag van € 233,-- per maand over de periode september 2023 tot en met februari 2024, een bedrag van € 1.006,80 ter zake van opslagkosten over de periode juni 2023 tot en met augustus 2023, een bedrag van € 363,81 ter zake van reeds betaalde verhuiskosten aan BO Rent en een bedrag van € 400,-- ter zake van benzinekosten, tezamen een bedrag van € 3.166,60. Dit bedrag is inmiddels door [eiseres] ontvangen. Onderaan deze beschikking is vermeld dat deze beschikking een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat, als [eiseres] het niet eens met deze beschikking, zij binnen zes weken na bekendmaking van de beschikking een bezwaarschrift kan indienen bij het Ministerie van Financiën.
1.6.
[eiseres] vordert, na vermeerdering en vermindering van eis, uiteindelijk primair:
de Staat te veroordelen tot betaling van reeds gemaakte reiskosten voor remigratie ad € 2.740,98, de kosten van borg ad € 3.000,-- en de kosten van de woning in België ad € 211,75;
de Staat te veroordelen ondersteuning te bieden in de vorm van het wegnemen van financiële barrières en als tijdelijke maatregel een suppletie op de huur te verstrekken voor maximaal drie jaar van € 1.000,-- per maand of een ander redelijk bedrag en drie maanden borg te betalen, zodat een woning in de particuliere, vrije sector kan worden gehuurd voor de duur van drie jaar;
de Staat te veroordelen om onmiddellijk na betekening van dit vonnis aan [eiseres] (andere) (voor een moeder en kind) passende vervangende woonruimte (richtprijs max € 700,-- per maand) in Nederland in de omgeving [plaats 6] / [plaats 2] ter beschikking te stellen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
de Staat te veroordelen tot betaling van € 20.000,-- als bijpassende vergoeding voor verhuis- en inrichtingskosten;
en subsidiair:
de Staat te veroordelen haar te plaatsen op de urgentielijst van de [gemeente] ;
zowel primair als subsidiair met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
1.7.
Aan deze vorderingen legt [eiseres] het volgende ten grondslag. [eiseres] stelt dat zij recht heeft op deze voorzieningen op grond van artikel 2.15 Wht, omdat zij behoort tot de doelgroep van deze wet, die voorziet in een compensatieregeling voor slachtoffers van de toeslagenaffaire. [eiseres] heeft op 23 juni 2022 haar remigratiewens kenbaar gemaakt aan het OTB. Het eerste plan van aanpak is pas op 22 juli 2023 door het OTB aan haar toegestuurd. Pas na een noodkreet is zij in de zomer van 2023 door het OTB ondergebracht in een [X] Hotel in [plaats 2] . Deze ruimte is slechts tot 28 augustus 2023 beschikbaar. Dit hotel is volgens [eiseres] niet veilig voor haar jonge kind en zij kan er niet zelf koken. Daarmee is het ongeschikt als woonruimte. [eiseres] stelt vaste woonruimte nodig te hebben, zodat zij haar leven weer kan opbouwen en haar opleiding/baan weer kan oppakken. Nu is dat niet mogelijk en [eiseres] stelt zich noodgedwongen ziek te hebben gemeld, omdat zij zonder vast woonadres geen opvang voor haar baby kan realiseren. Haar spullen heeft zij op diverse plaatsen op eigen kosten in opslag geplaatst of deze zijn kwijtgeraakt. Zonder vaste woonruimte is het volgens [eiseres] voor haar niet mogelijk om zich in Nederland in te schrijven en zonder inschrijving kan door haar geen zorgverzekering worden afgesloten en komt zij niet voor kinderopvang in aanmerking. [eiseres] stelt dat het OTB haar heeft geadviseerd om zich niet te laten registreren op een Nederlands briefadres, omdat een dergelijke registratie tot gevolg zal hebben dat het OTB haar niet verder kan helpen en zij vervolgens aangewezen zal zijn op hulp van de gemeente waar zij dan zou staan ingeschreven. De bungalow in [plaats 5] , waar zij vanaf 15 september 2023 kan verblijven, is volgens [eiseres] niet geschikt als woonruimte. Daartoe stelt [eiseres] in de eerste plaats dat het hierbij gaat om een tijdelijk onderkomen van waaruit zij haar leven niet kan opbouwen. In de tweede plaats is het volgens [eiseres] niet mogelijk om in de bungalow te wassen, omdat een wasmachine ontbreekt. Wassen kan alleen tegen extra betaling op het park. In de derde plaats stelt [eiseres] in dat verband dat er in de bungalow geen faciliteiten voor haar baby zijn. Een kinderbedje en een commode ontbreken. [eiseres] wijst erop dat zij vóór de toeslagenaffaire een huis met drie verdiepingen had. Omdat zij dit huis is kwijtgeraakt als gevolg van de toeslagenaffaire, is [eiseres] van mening dat zij recht heeft op vaste woonruimte en dat de Staat hierin moet voorzien.
1.8.
De Staat heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
1.9.
Ten aanzien van het gevorderde onder A en B geldt dat [eiseres] blijkens het besluit van 12 september 2023 een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang ter beschikking staat, waarbij zij ook binnen afzienbare termijn een voorlopige voorziening kan vragen. Er is niet gebleken van feiten of omstandigheden die maken dat het doorlopen van die bestuursrechtelijke procedure niet van haar kan worden gevergd. Dit brengt mee dat [eiseres] in deze kortgedingprocedure in die vorderingen niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
1.10.
De Staat wijst er ten aanzien van de vordering onder C terecht op dat uit artikel 2.15 Wht geen civielrechtelijke aanspraak op de door [eiseres] verlangde vaste woonruimte volgt. Voor zover [eiseres] meent dat zij die aanspraak wel aan deze bepaling kan ontlenen, kan zij hierover een besluit ontlokken bij het ter zake bevoegde bestuursorgaan, waarna bezwaar en beroep openstaan op dezelfde wijze als hiervoor onder 1.9 is overwogen. In zoverre is [eiseres] ook in deze vordering niet-ontvankelijk. Voor zover [eiseres] heeft bedoeld aan te voeren dat zij recht heeft op de door haar verlangde vaste woonruimte vanwege het feit dat het OTB en/of de Staat toerekenbaar tekortschiet(en) in een op hem/hen rustende zorgplicht, wordt zij ook daarin niet gevolgd. Daartoe is van belang dat de Staat/het OTB er terecht op heeft gewezen dat hij geenwoningen in portefeuille heeft en daarom feitelijk niet aan de veroordeling zou kunnen voldoen. Voor het ter beschikking stellen van een woning zijn de Staat en het OTB volledig afhankelijk van woningorganisaties en gemeenten. Ter zitting is gebleken dat de heer [Naam 1] van het OTB vanmiddag nog een bespreking heeft belegd met de [gemeente] , de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het IPW, waarin de situatie van [eiseres] zal worden besproken. Meer in het bijzonder zal daarbij aan de orde komen hoe [eiseres] zo spoedig mogelijk de beschikking kan krijgen over een briefadres in Nederland en een urgentieverklaring voor een sociale huurwoning. Hieruit leidt de voorzieningenrechter af dat het OTB momenteel voldoet aan zijn zorgplicht jegens [eiseres] . Bij die stand van zaken kan thans niet worden geconcludeerd dat jegens [eiseres] een zorgplicht wordt geschonden die meebrengt dat de Staat [eiseres] een vaste woning moet verstrekken. Een afweging van de betrokken belangen leidt op dit punt niet tot een ander oordeel, nu ter zitting door de Staat is toegezegd dat [eiseres] in elk geval de komende zes maanden kan verblijven in de bungalow in [plaats 5] en zij dus niet op straat zal komen te staan.
1.11.
Ook de vordering van [eiseres] tot betaling van een bijpassende vergoeding voor verhuis- en inrichtingskosten van € 20.000,-- zal worden afgewezen. Ook voor deze vordering geldt dat, voor zover deze is gegrond op de stelling van [eiseres] er recht op heeft op grond van artikel 2.15 Wht, zij daarover een besluit kan uitlokken en dat vervolgens een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang bij – uiteindelijk – de bestuursrechter openstaat. Ter zitting heeft de heer [Naam 1] verklaard dat een beslissing op dit verzoek binnen twee weken zal afkomen. Naar de voorzieningenrechter begrijpt, legt [eiseres] aan die vordering ook ten grondslag dat de Staat onrechtmatig jegens haar handelt door deze vergoeding, waarop zij meent recht te hebben, niet uit te keren. Over de door [eiseres] concreet onderbouwde posten met betrekking tot verhuiskosten is echter al op 20 september 2023 beslist en – zoals gezegd – staat voor die afgewezen posten de bestuursrechtelijke rechtsgang open. Dat zij inmiddels daarbovenop andere redelijke kosten voor verhuizing of inrichting heeft gemaakt, heeft [eiseres] niet onderbouwd. Integendeel, ter zitting is door [eiseres] erkend dat deze vordering eigenlijk ziet op de situatie dat haar vordering tot het verstrekken van een woning toewijsbaar is. Van die situatie is blijkens hetgeen hiervoor is overwogen geen sprake. Conclusie is dan ook dat de vordering ook op deze grondslag niet toewijsbaar is in dit kort geding.
1.12.
De subsidiaire vordering die strekt tot een veroordeling tot plaatsing van [eiseres] op de urgentielijst is tenslotte evenmin toewijsbaar. Het OTB en de Staat hebben terecht aangevoerd dat zij die plaatsing niet kunnen bewerkstelligen, aangezien die bevoegdheid is voorbehouden aan de gemeente. Daar komt bij dat het OTB – zoals hiervoor reeds is overwogen – heeft toegezegd dat hij in het overleg van vanmiddag zijn uiterste best zal doen om [eiseres] op de urgentielijst te krijgen. Meer kan ter zake onder de huidige omstandigheden niet van het OTB en/of de Staat worden verlangd.
1.13.
De voorzieningenrechter ziet in de aard van het geschil aanleiding de proceskosten te compenseren op de wijze als hierna vermeld.

2.De beslissing

De voorzieningenrechter:
2.1.
wijst het gevorderde af;
2.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
WAARVAN PROCES-VERBAAL,
…………………………………. …………………………………
mr. M.F. Wagter mr. T.F. Hesselink