ECLI:NL:RBDHA:2023:21894

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
22/6158
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herziening AOW-pensioen door Sociale Verzekeringsbank na wijziging van ongehuwdenpensioen naar gehuwdenpensioen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. J.A.J. Brahm, en de Sociale Verzekeringsbank (Svb), vertegenwoordigd door mr. K. Verbeek. Eiser had een verzoek ingediend om herziening van zijn AOW-pensioen, dat eerder was gewijzigd van een ongehuwdenpensioen naar een gehuwdenpensioen. Dit besluit was genomen naar aanleiding van de ontdekking dat er een andere persoon op het woonadres van eiser verbleef, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. Eiser stelde dat hij het formulier voor het onderzoek naar de woonsituatie verkeerd had ingevuld en dat er geen sprake was van een gezamenlijke huishouding, omdat de andere persoon een huurder was.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de Svb terecht het herzieningsverzoek had afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het formulier niet onduidelijk was en dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij het huurcontract al bij het informatieformulier had gevoegd. Bovendien werd vastgesteld dat er geen commerciële relatie bestond tussen eiser en de huurder, omdat de huurprijs niet was geïndexeerd en er geen bewijs was van betaling via bankafschriften. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten of restitutie van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/6158

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 september 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

gemachtigde: mr. J.A.J. Brahm,
en

Sociale Verzekeringsbank (de Svb), verweerder,

gemachtigde: mr. K. Verbeek.

Inleiding

Met het besluit van 16 mei 2022 (het primaire besluit) is het verzoek van eiser om herziening van zijn AOW-pensioen afgewezen.
Met het bestreden besluit van 29 augustus 2022 op het bezwaar van eiser is de Svb bij dat besluit gebleven.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De Svb heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 17 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.A.J. Brahm. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Verbeek.

Totstandkoming van het besluit

1. De Svb heeft eiser per 13 juni 2016 een AOW-pensioen naar de norm alleenstaande toegekend. Op 21 februari 2020 bleek uit onderzoek dat naast eiser een andere persoon op het door eiser opgegeven woonadres woont. Blijkens opgave van eiser droeg deze persoon bij aan het huishouden van eiser per 13 januari 2020. Naar aanleiding hiervan heeft de Svb bij het besluit van 4 maart 2020 het AOW-pensioen van eiser gewijzigd van een ongehuwdenpensioen naar een gehuwdenpensioen. Een bedrag van € 364,61 is teruggevorderd.
2. Op 3 februari 2022 heeft eiser een verzoek om herziening van de beslissing van 4 maart 2020 met terugwerkende kracht gedaan op de grond dat hij het formulier onderzoek woonsituatie verkeerd heeft ingevuld. Er woont wel iemand op zijn adres, maar dat betreft een huurder. Er is volgens eiser dus geen sprake van gezamenlijke huishouding. Met het besluit van 16 mei 2022 heeft de Svb het verzoek van eiser afgewezen.
3. De Svb is in het bestreden besluit bij de afwijzing van het herzieningsverzoek gebleven en baseert dat op het volgende. De Svb stelt dat het hier niet gaat om nieuwe feiten en omstandigheden, in die zin dat het door eiser overgelegde huurcontract en de kwitanties al bestonden ten tijde van het besluit, maar dat eiser de Svb hier niet van op de hoogte had gesteld. Als de Svb wel op de hoogte was geweest had dit overigens niet geleid tot een ander besluit. Het betreft contante betalingen die niet als bewijs gelden voor het aannemen van een commerciële relatie. De verklaring van de huurder verandert dit volgens de Svb ook niet. Het besluit van de Svb is dus ook niet onmiskenbaar onjuist
4. In beroep voert eiser aan dat het onredelijk is dat de Svb het herzieningsverzoek zonder enig verder onderzoek heeft afgewezen. Eiser heeft het formulier verkeerd ingevuld omdat onduidelijk is wat het “bijdragen aan een huishouden” inhoudt. Eiser dacht dat hiermee de commerciële relatie tussen hem en zijn huurder werd bedoeld. Bovendien is geen sprake van wederzijdse zorg. De huurder heeft hier ook een verklaring over afgelegd en eiser heeft het huurcontract en de kwitanties overgelegd. Op grond hiervan stelt eiser dat het besluit onmiskenbaar onjuist is en dat er dus aanleiding is om over te gaan op een terugwerkende kracht verdergaand dan één jaar.
5. De Svb herhaalt hetgeen benoemd in het bestreden besluit en voegt daaraan het volgende toe. Tussen eiser en huurder is geen sprake van een commerciële relatie. Hiervoor moet naast de overige voorwaarden sprake zijn van de periodieke aanpassing van de prijs en betalingsbewijzen in de vorm van bankafschriften. Ter zitting heeft de Svb toegelicht dat het formulier meerdere opties geeft voor ‘bijdragen aan het huishouden’, waaronder de optie ‘woont hier en huurt woonruimte van mij’, welke optie eiser niet heeft aangekruist. Evenmin heeft eiser aangekruist dat hij bewijsstukken had meegezonden. De Svb volgt eiser dan ook niet in zijn standpunt.

Beoordeling door de rechtbank

Juridisch kader
De rechtbank overweegt kortheidshalve dat de onderstaande bepalingen van de Participatiewet (PW) van overeenkomstige toepassing zijn op het huidige geschil waarin wordt geoordeeld over het AOW-pensioen van eiser.
Artikel 19a, eerste lid sub c, van de PW bepaalt dat onder een kostendelende medebewoner wordt verstaan de persoon van 27 jaar of ouder die in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft en niet op basis van een schriftelijke overeenkomst met een derde, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als huurder, onderhuurder of kostganger in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft, mits hij de overeenkomst heeft met dezelfde persoon als met wie de belanghebbende een schriftelijke overeenkomst heeft, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als huurder, onderhuurder of kostganger.
Artikel 19a, tweede lid, van de PW bepaalt dat voor de toepassing van onderdelen b en c van het eerste lid de belanghebbende op verzoek van het college de schriftelijke overeenkomst overlegt en toont hij de betaling van de commerciële prijs aan door het overleggen van bewijzen van betaling.
6. De rechtbank is van oordeel dat het formulier niet onduidelijk is, althans niet in de zin zoals door eiser bepleit. Immers, het formulier geeft de optie weer die eiser stelt te hebben willen aankruisen. Evenmin volgt de rechtbank eiser in zijn stelling dat de Svb al op de hoogte had kunnen zijn van de verhuursituatie omdat eiser, zoals hij ter zitting heeft gesteld, het huurcontract bij het informatieformulier had gevoegd. Eiser heeft bij het formulier niet aangekruist, zoals wel mogelijk, dat hij als bewijsstuk het huurcontract had bijgevoegd. In dit licht, mede gelet op de betwisting zijdens de Svb, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij het huurcontract al bij het informatieformulier had gevoegd, hetgeen voor risico van eiser komt, in die zin dat de rechtbank er derhalve van uit gaat dat de Svb niet reeds na ontvangst van het informatieformulier van 21 februari 2020 op de hoogte was van de gestelde verhuursituatie. De beroepsgrond slaagt niet.
Commerciële relatie
7. De rechtbank volgt eiser evenmin in zijn stelling dat sprake is van een commerciële relatie. Wat er zij van de handgeschreven kwitanties en het ontbreken van bewijs door middel van bankafschriften, de rechtbank constateert dat de huurprijs vanaf de ondertekening van het huurcontract, 13 januari 2020, niet is geïndexeerd. Aldus is geen sprake van een commerciële huurprijs, en mitsdien geen sprake van een commerciële relatie. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Geen aanleiding bestaat voor een veroordeling in de proceskosten, danwel restitutie van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.R. Veili, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 september 2023.
De griffier is buiten staat te tekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.